De Koptische kluizenaar Antonius (ca. 250 - 356/360) wordt in de gehele Kerk vereerd als de vader van het christelijke monnikendom. Hij wordt beschouwd als de eerste abt.

Woestijn van Egypte
Antonius werd omstreeks het jaar 250 geboren in Midden-Egypte uit rijke ouders. Na hun dood las Antonius een tekst in het Matteüs-evangelie waar Jezus zegt: 'Wilt u volmaakt zijn, ga dan naar huis, verkoop wat u bezit en geef het aan de armen; en daarmee zult u een schat in de hemel bezitten. Kom vervolgens terug om Mij te volgen' (Mt. 19,21). Deze woorden veranderden het leven van de 20-jarige Antonius. Hij gaf zijn bezittingen aan de armen en trok zich in volkomen eenzaamheid terug aan de rand van de woestijn. Daar verbleef hij twintig jaar in gebed, vasten en boetedoening en vocht hij tegen de verlokkingen van de Satan.

Religieuze gemeenschap
Met zijn radicale leefwijze trok Antonius vele bezoekers. Steeds meer mannen raakten zo onder de indruk van zijn wijsheid dat ze zijn voorbeeld wilden navolgen. Zij vestigden zich in zijn nabijheid en smeekten hem om geestelijke leiding. Aanvankelijk weigerde hij dat, maar gaf uiteindelijk zijn eenzaamheid op en vormde hij samen met zijn volgelingen een religieuze gemeenschap.

Athanasius
Tijdens de christenvervolging onder keizer Maximinus Daza (311) verliet Antonius zijn communiteit en ging hij naar Alexandrië om daar de gevangenen en veroordeelden en hun familieleden bij te staan. Op verzoek van de heilige bisschop Athanasius van Alexandrië streed hij er ook tegen het arianisme, de dwaalleer die de goddelijkheid van Christus loochende. Sint Athanasius zou later het leven van Antonius beschrijven (Vita Antonii).

Berg Kolzim
Na zijn terugkeer tot het monnikenbestaan besloot Antonius verder de woestijn in te trekken. Op de berg Kolzim bracht hij de laatste jaren van zijn leven in volstrekte afzondering door. Antonius stierf eind jaren vijftig van de 4de eeuw op zeer hoge leeftijd.

Verering
Antonius werd een van de grootste volksheiligen in zowel de kerk van het Oosten als die van het Westen. In Europa werd hij geprezen als machtige beschermer tegen allerlei onheil. Zo werd hij veelvuldig aangeroepen tegen veeziektes, met name die van varkens, hoewel dit dier in geen antieke levensbeschrijving van Antonius voorkomt. In een middeleeuwse legende echter zou hij door de duivel, die de gedaante van een varken had aangenomen, in bekoring zijn gebracht. Ook werd Antonius aangeroepen tegen de vergiftigingsziekte ergotisme, die vroeger Sint-Antoniusvuur werd genoemd.

Iconografie
Antonius Abt wordt vaak voorgesteld als een monnik, getooid met een mus en een staf met daarop een tau-kruis. Meestal draagt hij in zijn rechterhand een getijdenboek. Aan zijn voeten staat vaak een varken of een smekende gelovige met een vlammende hand. Het varken is een zinnebeeld voor onreinheid en de bekoring tot wellust, de vlammende hand voor ziekte ergotisme. Deze attributen verwijzen naar Antonius' strijd tegen het kwaad.

Feestdag
In de Rooms-Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerken wordt Antonius Abt in de liturgie herdacht op 17 januari. In de meeste katholieke streken van Europa kwamen en komen op die dag boeren bijeen om hun vee te laten zegenen en onder bescherming van Antonius te stellen. In de Middeleeuwen mochten de Sint-Antoniusgilden op 17 januari varkens overal in de steden, zelfs in Amsterdam, vrij naar voedsel laten zoeken.

Koptische Kerk
De gedachtenis in de Koptische Kerk heet 'Het Vertrek van Sint Antonius de Grote' en wordt gehouden op de 22ste van de Koptische maand tobi. Tobi (ook wel tubah of tybi genoemd) is de vijfde van de dertien maanden van de Koptische kalender en ligt tussen 9 januari en 7 februari van de Gregoriaanse kalender.