Onder augustijnse spiritualiteit wordt hier de manier verstaan waarop Sint Augustinus (354-430) het Evangelie van Jezus Christus beleefde. Zijn aandacht ging vooral uit naar thema's als liefde, bekering, Heilige Schrift, bidden, nederigheid, vriendschap en vrede. 

Bekering
De heilige Augustinus van Hippo was zelf een bekeerling en riep anderen tot bekering op. Hij nodigde de mens uit zich toe te keren naar God, naar de oorsprong van de mens. Die toewending gebeurt vaak maar langzaam. Want de wil van de mens, hoewel vrij, wordt door onze gewoonten zodanig ingekapseld, dat de wil in feite geen gebruik meer kan maken van zijn vrijheid. Maar door de genade van het goede voornemen kan er tijdens de zoektocht van de mens naar God in hem een nieuwe wil groeien. De uiteindelijke aanleiding van Augustinus' bekering was de Schrifttekst: "Trek de Heer Jezus Christus aan en vertroetel het vlees niet tot begeerlijkheid" (Rom 13,13). 

Christus medicus
Augustinus bleef zijn leven lang een intensief lezer van de Heilige Schrift, want in dat boek gaat het steeds om Christus. Christus is de grote arts die de mensheid beter maakt. De genezende kracht van Christus strekt zich uit tot de Heilige Schrift, het helende woord van God. De Bijbel is een geneeskrachtig boek. De heilige en heel makende Schrift wil de mens genezen van diens blindheid en verblinding. De mens is verblind door hoogmoed. Hij is ziek aan de ogen. In de Schrift laat God zich zien in bleke beelden, waardoor we Hem, zonder pijn aan de ogen te krijgen, kunnen ontwaren. Hij laat zich op menselijke wijze zien. De Schrift is de oogzalf, die God ons voorschrijft en ook verschaft ter versterking van ons verzwakt gezichtsvermogen. Ze geeft ons voorschriften, waardoor we weer op het rechte spoor komen. Maar ze verkondigt ook een geheime leer, waardoor onze nieuwsgierigheid wordt gewekt. 

Lezen met ogen der liefde
De Schrift ligt in het verlengde van Jezus Christus, Gods Woord dat vlees en bloed geworden is. Zij is de voorloper van Hem. Zij kondigt Hem aan. Je onderwerpen aan de enorme rijkdom van de Schrift is een eerste uitdrukking van ontvankelijkheid en geloof. Je kunt niet vruchtbaar mediteren over de woorden van de Schrift als je je niet tegelijkertijd houdt aan haar gebod van de liefde. Als je leest met de ogen der liefde, ontdek je in de Schrift steeds meer van God. In het levende Schriftwoord spreekt God tot ons en openbaart Hij hoe wij in de andere mens en in onszelf Hem kunnen ontmoeten. God heeft de Heilige Schrift zo laten schrijven, dat niemand kan voorwenden, dat voor hem of haar 's Heren woord niet geschreven is. 

Zoeken
Augustinus vond het zoeken belangrijk. Het zoeken is dikwijls van meer gewicht dan het vinden. Velen denken het laatste woord gevonden te hebben. Maar als ze het eenmaal denken te hebben, doen ze er niets mee. Dan gaat het woord verloren. Maar als je blijft zoeken, ben je altijd verlangend. Je slaapt niet in, maar blijft waakzaam. Door de zoektocht binnen de Schrift keert men tevens terug tot zichzelf. Via de Schrift leer je jezelf te ontdekken.

Bidden als verlangen
In de Schrift spreekt God tot ons, in het bidden spreken wij tot God. Bidden is spreken dat gevoed wordt door het verlangen. Bidden is aan je verlangen woorden geven. Voor Augustinus is het leven van de christen één heilig verlangen. Als gelovigen dien je je te oefenen in dat verlangen; je te oefenen om onze liefde voor zaken die uit God zijn, af te zonderen van de liefde voor zaken die niet uit God zijn. De schepping is uit God, maar een verkeerd gebruik van de schepselen is niet uit God. Het genieten is uit God, maar kortstondige genietingen ten koste van Gods schepselen zijn niet uit God. Door te bidden leren we langzamerhand dit onderscheid te zien, want bidden is kritisch omgaan met je eigen verlangens.

Over de dood heen
Het ware verlangen gaat uit naar leven over de dood heen, onvergankelijkheid, één grote gemeenschap te vormen met engelen en mensen, de hemelse stad, het nieuwe Jeruzalem, de Vader en het vaderland, de vrede van de sabbat. Wie oprecht verlangt, is bewust bezig met de vrede. Omdat we in feite vele begeerten en verlangens hebben, is het verlangen naar God geen voor de hand liggende zaak. Door langzamerhand vrij te worden van de veelheid van verlangens, ontstaat er een telkens nieuwe gevoeligheid voor God. Op grond hiervan kan een steeds nieuw verlangen naar Hem geboren worden. Ieder gebed is tevens een loutering. Want in het gebed worden we ons de wedijver van onze verschillende verlangens bewust, en zien we dat, naarmate we meer vervuld zijn van geestelijke hunkeringen, de aardse geleidelijk afnemen. 

Gebed
Bidden heeft niets te maken met het inlichten van God over onze eigen toestand of die van een ander. We informeren niet zozeer God maar onszelf. Bidden is jezélf bewust maken van je eigen verlangens. Wel is het bidden gericht tot God. Want Hij is het einddoel van ons verlangen. We willen in het gebed met onze geest en met ons hart bij God zijn. Overigens zijn we het eigenlijk niet zelf die bidden, maar in ons bidt Christus en zijn Geest. Met name geldt dat in het lofgebed. Hierin looft God zichzelf, opdat Hij door de mensen waardig geloofd wordt. 

Affectieve wilsbeweging
Hoewel Augustinus meer nadruk legt op het wezen van het gebed als verlangen naar God, vind je bij hem wel onderscheiden gebedsvormen vermeld: het lofgebed; het smeekgebed dat men het veiligst bidt door zich aan de woorden van de Heilige Schrift te houden, en met name aan de beden van het Onze Vader; het stille gebed; het woordeloze schouwen; het woordeloze jubelen of zuchten waarin louter met het gemoed gebeden wordt; het schietgebed en het mondgebed. Van het laatste zegt Augustinus dat het niet te lang mag duren, opdat het bidden niet omslaat in verveling. In zijn Belijdenissen zien we hoe Augustinus zelf bad. Belangrijker dan de rationele inhoud van het gebed vindt hij de affectieve wilsbeweging. Bidden voedt onze liefde tot God. Bidden is oefenen in liefde. 

De nederige Christus
Augustinus geeft geen uitgebreide voorschriften, maar pleit voor eerlijkheid in het gebed. Eerlijkheid is een vorm van nederigheid, van reëel willen zijn, je niet groter voordoen dan je bent; zeker niet tegenover God, maar ook niet tegenover elkaar door te trachten elkaar in vrome gewoonten de loef af te steken. Ook met betrekking tot de ascese betracht Augustinus eenzelfde soort nederigheid of realiteitsbesef. In zijn Regel schrijft hij: Vast inzoverre je gezondheid het toelaat. Vast, om tot een grotere vrede met je lichaam te komen. Het vasten moet met gebed gepaard gaan om niet tot hoogmoed te vervallen. 

Gevoel voor realiteit
Gevoel voor realiteit hebben betekent: oog hebben voor de eigenheid van iedere mens afzonderlijk, voor zijn eigen nooddruft, en rekening houden met ieders lichamelijke gesteltenis. Nederigheid is het van harte beamen van de aardse realiteit in het perspectief van de hemelse. Jezus is nederig, omdat Hij begrip heeft voor onze werkelijkheid, en vanuit dat barmhartigvolle begrip ons wil optrekken naar de hemel. Deze nederigheid of besef van realiteit blijkt bij Augustinus te fungeren als voedingsbodem voor de liefde.

Vriendschap
Gevoelig zijn voor de eenheid tussen mensen geeft de ervaring van de Ene bij uitstek, die bij geen enkele echte vriendschap afwezig kan zijn. Augustinus verzucht dat hij in de toekomst eens met zijn vrienden mag genieten van de beloften van de almachtige God. De vriendschap met elkaar wil Augustinus zo beleven, dat ze tot over de dood heen reikt, dat ze door geen sterfelijkheid meer wezenlijk belaagd wordt. Gelukkig degene, die U liefheeft en zijn vriend in U, en zijn vijand om U. Want de enige, die nooit een dierbaar wezen verliest is de mens, aan wie allen dierbaar zijn in Hem die niet verloren gaat. Uit dergelijke teksten wordt duidelijk, dat Augustinus van vrienden hield, en dat niet alleen zijn geest maar ook zijn gemoed door hen werd aangesproken.

Gelukkig leven
Het is dikwijls uit kracht van de vriendschap, dat je tegenover vreemden tot daden van naastenliefde kunt komen. Vriendschap vormt een arsenaal van mogelijkheden, waarmee je ook de rest van de wereld kunt verkennen. Mag de naastenliefde dus dikwijls een zware opdracht voor ons vormen, het is de vriendschap, die deze opdracht verlicht. Het dragen van elkaars lasten in vriendschap schept blijmoedigheid en vreugde, twee aandoeningen die Augustinus heel belangrijk vindt voor het geestelijk leven. Op de juiste tijd blij en dankbaar zijn, op de juiste wijze bedroefd zijn om wat nog niet lukt, is volgens hem de manier bij uitstek om God te bereiken. Niemand kan God bereiken via zijn verstand. Maar iedereen is wel in staat het verlangen te koesteren gelukkig te zijn. Ook als je bedroefd bent, kun je wensen blij te zijn. Augustinus hecht een bijzonder grote waarde aan het gelukkige leven. Iedereen wil immers gelukkig worden. Vriendschap nu is het samen op weg gaan naar de uiteindelijke verrukking van het oog in oog staan met de Waarheid, de Waarheid die nooit voorbijgaat. En je samen beschut te weten door de vreedzaamheid van het huis, van de stad, van het land, van de Kerk, ja, van Gods schepping.

Vrede
In zijn Stad van God schildert Augustinus de verdraagzaamheid en de verzamelende kracht van het hemelse visioen van de vrede: Jeruzalem. Verdragen en verzamelen kondigen de toekomstige vrede aan. Het vereist wijsheid om de aardse vrede te richten op de hemelse: En toch, als iemand het aardse leven doorleeft met het oog op het innig geliefde en vast verwachte eeuwige leven, dan kan men hem met reden reeds nù gelukzalig noemen; doch meer door zijn hoop op, dan door het bezit van dat leven. Zonder hoop op het eeuwig leven is dit aardse leven echter slechts schijngeluk en één grote ellende. De intense wereld van persoonlijke betrekkingen kan volgens de kerkvader alleen maar verwerkelijkt worden in een leven van vriendschap, kameraadschap en maatschap. 

Ontspanning
In de samenleving vindt Augustinus de uitdrukking van de meest fundamentele menselijke behoeften. De noemer waaronder elke menselijke nooddruft valt, heet: het menselijk verlangen naar vrede. Vrede is echter meer dan rust, eenheid of orde. Zij vormen de voorwaarden voor de vrede. Tegenover vrede staat spanning, zoals die te vinden is tussen lichaam en ziel, tussen mensen onderling en tussen de mens en God. Augustinus heeft een grote afkeer van spanning en geweld. Vrede stichten is het bewerken van ontspanning. Hij acht het van belang dat de meer pijnlijke spanningen uit de maatschappij verwijderd worden. Hij houdt een geordend politiek leven voor mogelijk en gaat er in feite van uit. Maar het geeft slechts een voorlopige vrede waar men gebruik van maakt, maar waar men zich niet aan vast mag klampen.

Staat
Voor hem is de staat 'een gezelschap van vele met rede begaafde wezens, bijeengebracht door een eendrachtig deelgenootschap in dingen die ze liefhebben'. Om het karakter van ieder volk te kunnen bepalen moet men derhalve onderzoeken wat het bemint. Zo krijgt het begrip volk iets dynamisch. Aldus wordt de staat tot een symbool van een gemeenschap van mensen.

Vrede van Christus
Augustinus besluit zowel zijn Belijdenissen als De stad van God met een loflied op de vrede. Hij beschouwt waarheid en vrede als een samenvatting van de goddelijke liefde. Het gebed om vrede gaat voor hem veel dieper dan het bid¬den om afwezigheid van oorlog. Het verlangen naar vrede spreekt zich uit in het slot van het Onzevader: 'Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid.' Het is deze vrede, die Christus ons in het vooruitzicht stelt als voltooiing van de vrede die Hij ons heeft nagelaten. "Vrede laat Ik u na, míjn vrede geef Ik u. Vrede laat Christus ons na bij zijn heengaan"; zíjn vrede zal Hij ons geven bij zijn komst op het einde. Daarom is de ware vrede de samenvatting van het leven in Christus, het leven in de verrijzenis, het leven waarin geen dood meer heerst, kortom het levende leven. Vrede wordt het teken van de volledige verlossing van de mens: diens volkomen gezond zijn naar lichaam, ziel en geest. De ouder wordende bisschop raakt daar steeds sterker van overtuigd. Zowel begin, als groei, als algehele vervulling zijn een gave van Christus. Daarom is voor Augustinus de ware vrede die van Christus. Christus bezit namelijk de vrede waarin God zelf in vrede is.

Auteur van dit lemma:
Dr. Martijn Schrama OSA, verbonden aan het Augustijns Instituut te Eindhoven