De bisschop-troonassistent (Latijn: ‘Assistens Throno Pontificio’) was een eretitel die door de paus kon worden verleend aan bisschoppen en die de houders het recht gaf zich tijdens pontificale plechtigheden in de buurt van de pauselijke troon op te houden.

Achtergrond
Tot bisschop-troonassistent konden door de paus, op eigen initiatief of op voordracht van een nuntius of metropolitaan aartsbisschop, bisschoppen worden benoemd die daarmee werden verbonden aan de Pauselijke Kapel. De patriarchen (van Lissabon, Venetië, Goa en Daman, West-Indië en het Latijns patriarchaat van Jeruzalem) waren qualitate qua troonassistent. Zij verhielden zich tot de paus zoals de leden van een kathedraal kapittel zich verhouden tot de bisschop (deze kanunniken werden in hun eigen kathedraal ook wel 'troonassistenten' genoemd). Zij hadden bovendien het recht zich bij pauselijke plechtigheden nabij de pauselijke troon te bevinden. Zij mochten zich hullen met de titel 'graaf van het Apostolisch Paleis' (Palatinus), werden aangeduid als 'huisprelaat' en behoorden tot de zogenoemde Pauselijke Familie. In rang kwamen de bisschop-troonassistenten direct na de kardinalen.

Afschaffing
Na het Tweede Vaticaans Concilie voerde paus Paulus VI een drastische versobering van het Pauselijke Huis door. Daarbij kwam de titel van bisschop-troonassistent te vervallen. De erfelijke titel van prins-troonassistent (een lekentitel met vergelijkbare privileges als die van de bisschop-troonassitent), voorbehouden aan enkele voorname Romeinse adellijke families, overleefde de hervormingen wel.