Jo Cals (1914-1971)) was een Nederlands politicus voor de Katholieke Volkspartij (KVP). Als minister van Onderwijs was hij verantwoordelijk voor de invoering van de zogenaamde Mammoetwet, die een grote herstructurering van het voortgezet onderwijs behelsde. Hij leidde als minister-president het kabinet-Cals, dat in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 (in de zogenoemde Nacht van Schmelzer) ten val kwam.

Jeugd en opleiding
Jozef Maria Laurens Theo (Jo) Cals werd geboren op 18 juli 1914 in Roermond als zoon van onderwijsinspecteur Jacob Cals en Maria Elisabeth Hubertina Smeets. Hij bezocht het gymnasium in Roermond en vertrok in 1933 naar het grootseminarie van Rolduc omdat hij meende tot het priesterschap geroepen te zijn. In 1935 haakte hij echter af en besloot zijn studies voort te zetten aan de juridische faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen. In Nijmegen leerde hij zijn latere echtgenote, Truus van der Heijden, kennen. Zij was een dochter van de Nijmeegse hoogleraar Burgerlijk Recht, E.J.J. van der Heijden. In Cals' studentenhuis woonde ook Godfried Bomans. Als lid van het Nijmeegs studentencorps Carolus Magnus was Cals bijzonder actief. Zo was hij senator en van juni 1940 tot juni 1941 zelfs praeses.

Vroege loopbaan
Na zijn afstuderen vestigde Cals zich als advocaat in Nijmegen. Vanaf 1941 tot 1949 was hij wetenschappelijk assistent bij zijn schoonvader aan de Nijmeegse universiteit. Van 1943 tot 1945 doceerde Cals ook economie aan het Bisschoppelijk College in Roermond. Na de bevrijding van Zuid-Nederland bekleedde Cals verschillende functies bij de Politieke Opsporingsdienst en het Militair Gezag, waar hij de rang van kapitein bereikte. Hij was onder meer kantonrechter in Nijmegen en raadsheer-plaatsvervanger in het Bijzonder Gerechtshof in Arnhem.

Begin van politieke carrière
Van 1945 tot 1946 was Cals namens de katholieke fractie lid van de Nijmeegse noodgemeenteraad. Hij was een van de oprichters vans de Nijmeegse afdeling van de KVP. In 1948 werd hij namens die partij gekozen in de Tweede Kamer. Hij bleef werkzaam als procureur en advocaat, en vervulde daarnaast functies in de Katholieke Jeugdbeweging en de Nederlandse Padvinderij. Hij werd in 1950 benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) in het Kabinet-Drees-Van Schaik. Twee jaar later werd hij benoemd tot minister van OKW in het kabinet-Drees III.

Elf jaar minister van Onderwijs
Cals zou gedurende elf jaar in vier verschillende kabinetten (Drees III, Drees IV, Beel II en De Quay) minister van Onderwijs zijn. Als minister had hij grote invloed op de ontwikkeling van het Nederlands onderwijssysteem na de Tweede Wereldoorlog. Hij maakte in deze periode ongeveer zeventig wetten. De voornaamste daarvan was de zogeheten Wet tot regeling van het Voortgezet Onderwijs (WVO), die beter bekend werd als de Mammoetwet. De wet betekende het einde van MULO en HBS, in plaats waarvan MAVO, HAVO en VWO hun intrede deden. Doel van deze wijziging was enerzijds om het aantal hoger opgeleiden te vergroten, hetgeen van belang werd geacht voor de nieuwe industrialisatie die als gevolg van de Wederopbouw in Nederland was ontstaan. Anderzijds diende de wet het ideaal van toegankelijk onderwijs voor iedereen. De verdediging van dit wetsvoorstel in 1962 geldt als het hoogtepunt uit Cals' politieke loopbaan. Onder zijn ministerschap werd de Technische Hogeschool Eindhoven geopend en werd de Technische Hogeschool Twente gesticht.

Minister-president
Na zijn ministerschap werd Cals opnieuw lid van de Tweede Kamer. In die periode was hij daarnaast curator van de Rijksuniversiteit Groningen, voorzitter van de Raad voor de Kunst en lid van de Raad voor de Journalistiek. Toen het rooms-liberale ministerie-Marijnen in 1965 viel over de herziening van het omroepbestel, werd Cals – die opereerde op de linkervleugel van de KVP – de opdracht gegeven een kabinet te formeren met de PvdA. Het kabinet-Cals werd op 14 april 1965 door koningin Juliana beëdigd. Het kabinet ging met grote ambities aan de slag met een agenda voor het jaar 2000, maar al spoedig eisten allerlei kwesties de aandacht van de regering op. Zo was er het omstreden huwelijk van kroonprinses Beatrix met de Duitse jonkheer Claus von Amsberg en de – deels daarmee samenhangende – gezagscrisis in Amsterdam. Voornaamste probleem evenwel was de financiële politiek. Onenigheid daarover, en dan vooral over de mate waarin bezuinigd zou moeten worden, leidde in oktober 1966 tot de zogenoemde Nacht van Schmelzer, tijdens welke KVP-fractievoorzitter Norbert Schmelzer een voor het kabinet onaanvaardbare motie indiende. Het kabinet viel en Cals is feitelijk nooit over deze gebeurtenis heengekomen. Hij voelde zich in de steek gelaten door zijn eigen partij en ook door zijn vriendin Marga Klompé, die vóór de motie-Schmelzer had gestemd.

Minister van Staat
Het tussenkabinet-Zijlstra bevorderde Cals tot Minister van Staat. Met André Donner leidde hij tussen 1968 en 1971 de staatscommissie Cals-Donner, die advies uitbracht over de herziening van de Grondwet. Hij werd in 1970 benoemd tot voorzitter van NOVIB.

Overlijden
Jo Cals stierf op 30 december 1971 in Den Haag aan de gevolgen van een ongeneeslijke ziekte. Zijn lichaam werd begraven op de Rooms-Katholieke Begraafplaats Sint Petrus' Banden aan de Kerkhoflaan in Den Haag.