De heilige Antonius Maria Claret (1807-1870) was een Catalaanse bisschop en stichter van een congregatie van missionarissen. 

Priester
Antoni Maria Claret i Clarà werd op 23 december 1807 geboren in Sallent in de Spaanse provincie Barcelona als zoon van een wever. In Barcelona leerde hij het weefvak. Hij verliet de stad om gehoor te geven aan zijn priesterroeping. Hij ging naar het seminarie in de Catalaanse stad Vic en werd in 1835 tot priester gewijd. In zijn geboorteparochie was Antonius korte tijd kapelaan. In 1839 vertrok hij naar Rome omdat hij missionaris bij de jezuïeten wilde worden. Maar die wezen hem vanwege zijn zwakke gezondheid af. Terug in Spanje werkte hij in het parochiepastoraat en ondernam tal van missieactiviteiten in Catalonië.

Claretijnen
In 1848 stuurde zijn bisschop hem naar de Canarische Eilanden, waar hij vijftien maanden lang retraites gaf. Terug in Spanje stichtte hij op 16 juli 1849 de Broederschap van de Missionaire Zonen van het Onbevlekt Hart van Maria (Later: Congregatie van de Missionaire Zonen van het Onbevlekt Hart van Maria, afgekort: C.M.F.; Claretijnen)

Cuba
Paus Pius IX benoemde Antonius op speciaal verzoek van de Spaanse regentes, koningin Isabella II, tot aartsbisschop van Santiago de Cuba op het eiland Cuba, toen nog een kolonie van Spanje. In 6 oktober 1850 werd hij te Vic tot bisschop geconsacreerd. Op 28 december van dat jaar vertrok hij naar Cuba. Daar aangekomen ging hij meteen voortvarend te werk. Hij reorganiseerde het diocesane grootseminarie, verscherpte de clericale tucht, stichtte scholen en ziekenhuizen, zette landbouwprojecten op, stichtte banken voor microkrediet en visiteerde al zijn parochies.

Claretinessen
Op 25 augustus 1855 stichtte Antonius samen met Maria Antonia Paris i Riera de vrouwelijke tak van zijn missiecongregatie. Zo was er naast de naar hem vernoemde Claretijnen voortaan ook sprake van de Claretinessen. Zij waren het eerste instituut van vrouwelijke religieuzen op Cuba.

Vijanden
Niet iedereen op Cuba was blij met het apostolaat van Antonius. Door zijn pastorale bezoeken aan gevangenen, zijn weerstand tegen racisme en zijn verdediging van arme boeren maakte hij vijanden. Door vrijmetselaars die de onafhankelijkheid van Cuba wensten werd hij beschouwd als een zetbaas van Madrid. Zij zouden een aanslag op hem hebben beraamd. Op een dag werd hij in Holguín door een huurmoordenaar neergestoken. De aartsbisschop overleefde de aanslag, vergaf de dader en zorgde ervoor dat die snel weer vrijkwam.

Terug in Spanje
In 1857 beval koningin Isabella II hem naar Spanje terug te keren. Als haar biechtvader genoot hij groot aanzien aan het koninklijk hof in Madrid. Isabella benoemde hem tot president van het Koninklijk Klooster van de Escorial, waar hij een kerkelijke universiteit stichtte en een academie voor kunstenaars en journalisten. Aartsbisschop Claret vergezelde de koningin op haar vele reizen door het land.

Revolutie
Toen Isabella II in 1868 werd afgezet moest zij het land ontvluchten. De opstandelingen hadden het ook op Claret en zijn claretijnen gemunt. De eerste martelaren van zijn congregatie vielen tijdens die revolutie. Als koninklijk biechtvader vergezelde hij de onttroonde vorstin naar Frankrijk. Eind maart 1869 nam hij echter voorgoed afscheid van haar en begaf zich naar Rome.

Vaticanum I
Op 8 december 1869 was aartsbisschop Claret als concilievader aanwezig bij de opening van het Eerste Vaticaans Concilie. Op 31 maart 1870 sprak hij zijn collega-bisschoppen toe met de woorden: “Ik draag in mijn lichaam de merktekenen van het lijden van Christus [waarmee hij verwees naar de wonden van de mislukte aanslag in Holguín], maar ik wens dat ik voorgoed, de onfeilbaarheid van de paus belijdend, al mijn bloed zou kunnen vergieten.”

Dood
Op 23 juli 1870 was hij samen met de generaal-overste van de Claretijnen gearriveerd in Prades in de Franse Pyreneeën. Claret was toen al ernstig ziek. Spaanse antiroyalisten die lucht hadden gekregen van de plaats waar hij zich ophield, probeerden hem daar gevangen te nemen. Antonius en zijn medebroeders wisten te ontkomen en vonden hun toevlucht in het cisterciënzerklooster van Fontfroid. Op 4 oktober kreeg hij daar een hersenbloeding. Op 24 oktober stierf hij te midden van zijn medebroeders. Hij werd begraven op het kloosterkerkhof.

Canonisatie
In 1897 werd het stoffelijk overschot van aartsbisschop Antonius Maria Claret overgebracht naar het moederhuis van de Claretijnen in Vic. Daar, in de crypte van de kerk van de Casa de Espiritualidad Claret, rusten zijn relieken tot op de dag van vandaag. Op 25 mei 1934 werd hij door paus Pius XI zaligverklaard en door paus Pius XII op 7 mei 1950 heiligverklaard. Zij liturgische gedachtenis is op 24 oktober.