In de katholieke traditie behoort Daniël met Jesaja, Jeremia en Ezechiël tot de vier Grote Profeten van het Oude Testament. Hij is de hoofdpersoon van het bijbelboek Daniël. Daarin wordt hij voorgesteld als een joodse balling die door zijn wijsheid en trouw aan de Wet van Mozes opviel aan het koninklijk hof van Babylon. Geregeld wordt hij door machthebbers geraadpleegd als uitlegger van dromen. Beroemd is het verhaal dat hij onder de Perzische koning Darius in de leeuwenkuil wordt geworpen, een straf die hij op wonderlijke wijze overleeft.

Hebreeuwse en Griekse versie
De Hebreeuwse canon rangschikt het boek Daniël bij de Ketoevim ('Geschriften'), waar het tussen Ester en Ezra staat. In de christelijke canon heeft Daniël een grotere omvang. In de Hebreeuwse tekst ontbreken: het gebed van Azarja, de lofzang van de drie jongelingen, enkele verhalende verzen over hun redding uit het vuur, het verhaal van Susanna en het verhaal van Bel en de draak. Deze stukken zijn slechts in het Grieks bewaard gebleven en worden deuterocanoniek genoemd. Merkwaardig is verder dat de verzen 2,4b-7,28 in het Aramees geschreven zijn, terwijl de rest in het Hebreeuws staat.

Twee delen
In het boek Daniël kan men duidelijk twee delen onderscheiden. De hoofdstukken 1-6 bevatten zes eenvoudige verhalen, die voorvallen vertellen uit het leven van Daniël en zijn vrienden tijdens hun verblijf aan het koninklijk hof in Babylon. Door hun trouw en hun gehoorzaamheid aan God worden zij gered uit allerlei hachelijke situaties. In de hoofdstukken 7-12 vindt men vier zeer ingewikkelde visioenen, die door Daniël zelf worden beschreven en uitgelegd. De meeste verhalen en ook de visioenen beginnen met een nauwkeurige datum, namelijk het regeringsjaar van de betrokken koning. De gebeurtenissen in het boek Daniël spelen zich af tussen 607 en 536 voor Christus.

Historisch
Vroeger las men het boek Daniël als een strikt historische reportage van de feiten: in de zesde eeuw voor Christus, ten tijde van de Babylonische Ballingschap, laat God de Babylonische heersers zijn macht voelen door de wetgetrouwe Daniël telkens weer uit hun greep te redden en hem een wijsheid te schenken die hun occulte kennis ver overtreft. Verlicht door God voorspelt Daniël in zijn visioenen het nauwkeurige verloop van de geschiedenis van af die tijd tot aan de Makkabese opstand, de val van het neo-Babylonische rijk, de opgang van achtereenvolgens Meden en Perzen, het Griekse wereldimperium, de verdeling van het Griekse rijk onder de Ptolemeeën en Seleuciden, tot en met de opkomst in het jaar 175 voor Christus van de goddeloze Antiochus IV Epifanes, die het einde inluidt, het hoogtepunt van het kwaad, waarna het rijk van God komt.

Gewijzigde datering
Sinds men het boek Daniël evenwel historisch-kritisch is gaan benaderen, is men tot andere inzichten gekomen. Men heeft namelijk ingezien dat de verhalen en de visioenen niet uit de zesde eeuw voor Christus kunnen dateren. Zowel de taal als de stijl verzetten zich tegen deze vroege datering. Zij moeten geschreven zijn in de eerste helft van de tweede eeuw voor Christus, ten tijde van het Makkabese verzet tegen de Griekse overheersing. De profetieën van Daniël zijn dus geen echte voorspellingen, maar moeten verstaan worden als 'voorspellingen na de feiten' (vaticinia ex eventu). Het valt namelijk op dat de auteur van het boek Daniël, in tegenstelling tot wat men normaal gesproken zou verwachten, de toekomst nauwkeuriger beschrijft naarmate die verder van hem afligt. Wat verteld wordt over de situatie in Babylon, die Daniël zogezegd meemaakte, is onnauwkeuriger.

Droom van Nebukadnessar
Voorbeeld van de onnauwkeurige beschrijving van de situatie in Babylon is te vinden in hoofdstuk 2 Daar wordt dat Nebukadnessar een onheilspellende droom heeft. Hij ziet een enorm, vreesaanjagend beeld, met een hoofd van goud, een borst van zilver, de lendenen van brons, ijzeren benen en de voeten gedeeltelijk van ijzer en leem. Dan wordt een steen los gekapt, die eerst de voeten verbrijzelt en zo het hele beeld. Alleen de joodse ziener Daniël is bij machte deze droom te verklaren. Het kolossale beeld symboliseert een serie van vier achtereenvolgende wereldrijken. Het gouden hoofd is de heerschappij van Nebukadnessar. Het tweede en het derde koninkrijk worden slechts in één zin vermeld. Het uitvoerigst echter wordt gesproken over het vierde wereldrijk (2,40-43), dat zogezegd het verst van Daniël verwijderd is.

Vier beesten
Hetzelfde zien we in hoofdstuk 7: van de vier beesten die uit zee opstijgen en die eveneens de vier achtereenvolgende wereldrijken symboliseren, worden de eerste drie lang niet zo uitvoerig beschreven als het vierde beest. Dit vierde beest heeft tien hoorns en te midden van die hoorns schiet er een elfde op, de kleine hoorn, die mensenogen heeft en een mond vol grootspraak; hij zal zich tegen de Allerhoogste richten, de heiligen van de Allerhoogste mishandelen en zich vermeten feesttijden en wet te veranderen. Het is duidelijk dat hier de grootsprakerige Antiochus IV Epifanes wordt bedoeld, die zich beschouwde als een verschijning (epiphanès) van God op aarde en die het had aangedurfd in de tempel van Jeruzalem een heidens afgodsbeeld op te richten. Diezelfde situatie is ook bedoeld in hoofdstuk 8, waar het opnieuw de kleine hoorn is die de woning van God aanvalt en offers onmogelijk maakt.

Makkabese tijd
Dat Daniël niet de verre toekomst, maar wel zeer recente en actuele gebeurtenissen beschrijft, blijkt ook uit de hoofdstukken 9 en 11, die eveneens culmineren in een uitvoerige beschrijving van de Makkabese tijd. Alleen wat in 11,40-45 over het einde van Antiochus IV wordt gezegd, evenals het feit dat zijn veldtocht naar het oosten in 165 niet wordt vermeld, stemt niet meer overeen met de historische feiten. Dit dringt de conclusie op dat het boek Daniël in ieder geval moet geschreven zijn vóór de dood van Antiochus IV in 163 voor Christus. 

God blijft trouw
De auteur van het boek Daniël, die dus leefde in de Makkabese tijd, probeert voor zijn tijdgenoten, die door de zware vervolgingen nog moeilijk konden geloven in Gods nabijheid, de krachtlijnen van de geschiedenis te ontsluiten (apokaluptein, vandaar 'apokalyptiek'). Ook als de ondergang nabij lijkt, hoeft men niet te wanhopen. De grote les uit het verleden is voor hem de bevrijding uit de Babylonische ballingschap. Daarom situeert hij zijn visioenen in die tijd. Toen is duidelijk gebleken dat God zijn volk niet in de steek laat. Als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Dat mogen zijn vervolgde tijdgenoten ook nu geloven. God blijft trouw aan zichzelf.

Oproep tot volharding
De geschiedenis herhaalt zich. De Makkabese verzetsstrijders vechten niet voor een verloren zaak. God zal hen bijstaan in hun strijd tegen de goddeloze overheerser. Zoals Hij eens de drie jongelingen, Sadrak, Mesak en Abednego, redde uit de laaiende vuuroven, zo zal Hij zijn volk ook nu bevrijden. Zoals Daniël, die trouw bleef aan het joodse geloof, de wijsheid van heidense magiërs liet verbleken, zo zal alles wat God de zijnen leerde kennen in Wet en Profeten, de voor velen zo aantrekkelijke Griekse filosofieën en de heidense wijsheid totaal overtroeven. De wetgetrouwe joden mogen de moed dus niet verliezen. Zij moeten nog een korte tijd volharden. Binnenkort zal de HEER zijn vijand vernietigen en zijn eeuwig koningschap vestigen. En hen die op het slagveld gesneuveld zijn en hun leven hebben gegeven voor de zaak van God, zal de HEER eens laten verrijzen en hun een plaats geven in zijn koninkrijk.

Opbouw
Het boek Daniël is als volgt opgebouwd:

1. Zes verhalen over Daniël (1-6):
- Daniël en zijn vrienden aan het Babylonische hof (1)
- Daniël verklaart de droom van Nebukadnessar (2)
- Daniëls vrienden worden veroordeeld en gered (3,1-23)
- De tweede droom van Nebukadnessar (4)
- Daniël legt uit wat het schrift op de wand betekent (5)
- Daniël in de leeuwenkuil (6)

2. Vier visioenen van Daniël (7-12):
- De vier dieren en de mensenzoon (7-12)
- De ram en de bok (8)
- De zeventig weken (9)
- Openbaring van de toekomst (10-12)

3. Latere toevoegingen:
- Het gebed van Azarja (3,25-45)
- De lofzang van de drie jongelingen (3,52-90)
- Daniël en Susanna (13)
- Daniël en Bel (14,1-22)
- Daniël en de draak (14,23-42)

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) die de 'Inleiding op het boek Daniël (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.