Joannes (‘Jan’) Hendericus Gerardus Jansen (1868-1936) was de vijfde aartsbisschop van Utrecht sinds het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Hij leidde het aartsbisdom van 1930 tot enkele maanden voor zijn dood.

Jeugd en opleiding
Jan Jansen werd op 9 mei 1868 in Leeuwarden geboren als zoon van de koek- en banketbakker Andreas Jansen en Maria Anna Mulder. Hij had een oudere zuster. In 1881 werd hij naar de kostschool Rolduc gestuurd. Gevolg gevend aan zijn roeping, zette hij zijn studies voort aan het kleinseminarie Kuilenburg in Culemborg en vervolgens aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen. Hij werd op 15 augustus 1893 door aartsbisschop Petrus Snickers priester gewijd.

Kapelaan en seminarieprofessor
Na zijn wijding keerde Jansen terug naar Friesland, waar hij kapelaan werd te Heeg. Niet veel later vervulde hij dezelfde functie bij de Martinusparochie in Sneek. In 1898 werd hij kapelaan van de Sint-Walburgiskerk in Arnhem. Hoewel hij op dat gebied geenszins gold als specialist, werd hij in 1900 benoemd tot professor in de Bijbelwetenschap aan het seminarie Rijsenburg. Daarbij moet worden bedacht dat er in die dagen nog nauwelijks iets bestond dat 'katholieke Bijbelwetenschap' genoemd zou kunnen worden. De moderne, vaak historiserende, studie van de H. Schrift, kon in katholieke kringen voornamelijk op argwaan rekenen. Een gedegen vooropleiding in zijn eigen vakgebied, had in die dagen waarschijnlijk voornamelijk als suspect gegolden.

Bisschoppelijk inspecteur
In 1908 benoemde aartsbisschop Van de Wetering Jansen tot pastoor in 't Goy bij Houten. Deze functie combineerde hij vanaf 1909 met die van bisschoppelijk inspecteur van het onderwijs in het dekenaat Wijk bij Duurstede. Later zou hij deze functie ook uitoefenen in Jutphaas, Zeist, Rijsenburg en Houten.

Deken van Utrecht
Voor enkele jaren keerde Jansen in 1914 terug naar Friesland, waar hij pastoor werd in Harlingen. Hij had een grote invloed op de ontwikkeling en bloei van het katholieke verenigingsleven aldaar. In 1918 werd hij pastoor van de parochie van Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart aan de Biltstraat in Utrecht. Een jaar later werd hij kanunnik van het metropolitaan kapittel. Ook in Utrecht kon het katholieke verenigingsleven zich verheugen op Jansens warme belangstelling. Hij richtte de Sint-Bonifatiusvereniging op die tot doel had het katholiek middelbaar onderwijs in de stad te stimuleren. In 1929 werd hij benoemd tot deken van Utrecht.

Aartsbisschop
Toen in 1929 aartsbisschop Van de Wetering na een pontificaat van bijna vijfendertig jaar overleed, werd Jansen tot veler verrassing gekozen tot zijn opvolger. Volgens kerkhistoricus Ton van Schaik was Jansen als derde op de terna geplaatst, na seminariehoogleraar J.H.E.J. Hoogveld en de directeur van het R.K. Bureau voor Onderwijs, Th. Verhoeven. Jansen ontving de bisschopswijding uit handen van mgr. Lorenzo Schioppa, op dat moment de apostolisch internuntius in Den Haag. Door van Schaik is Jansen wel getypeerd als de aartsbisschop “met het kortste episcopaat, maar de langste wapenspreuk”: Spei mei anchoram in Deo figo ('Ik hecht het anker van mijn hoop in God', ontleend aan een brief van Bonifatius).

Bonifatiusbedevaarten
Als aartsbisschop legde Jansen een grote belangstelling voor het jeugd- en jongerenwerk aan de dag. Hij stimuleerde Bonifatiusbedevaarten naar Dokkum en was verantwoordelijk voor de nieuwbouw van het kleinseminarie in Apeldoorn. Hij zette in alles de centralistische lijn van zijn voorganger Van de Wetering voort, hetgeen betekende dat veel detailkwesties op de Utrechtse Maliebaan werden besloten.

Overlijden
In 1934 bezocht aartsbisschop Jansen het Internationaal Eucharistisch Congres in Buenos Aires. Op de terugweg werd hij evenwel ernstig ziek. De scheepsarts constateerde een hartvergroting. Geheel herstellen zou de aartsbisschop niet. In het voorjaar vroeg en kreeg Jansen een coadjutor in de persoon van de Rijsenburgse seminariepresident Jan de Jong. In 1936 verleende paus Pius XI hem om gezondheidsredenen ontslag. Hij werd bij die gelegenheid titulair bisschop van Selymbra. Hij overleed op 17 mei van datzelfde jaar te Utrecht en werd onder enorme belangstelling begraven op de begraafplaats van Sint-Barbara aldaar.

Geruchten
Tijdens het laatste jaar van zijn leven doken er, ook omdat hij vanwege zijn gezondheid nog maar nauwelijks in het openbaar optrad, vooral in de protestantse pers geruchten op als zou de aartsbisschop hebben overwogen toe te treden tot de Hervormde Kerk. Ook schreef men, dat Jansen, om dit schandaal te voorkomen tegen zijn zin in een ziekenhuis werd vastgehouden. Dit laatste gerucht werd door een officier van justitie, die Jansen in het ziekenhuis bezocht, tegengesproken. Om het eerste gerucht te ontzenuwen werd de gehele Utrechtse clerus uitgenodigd aanwezig te zijn op het moment dat Jansen de laatste sacramenten kreeg toegediend.