Joël behoort tot de zogenoemde Kleine Profeten van het Oude Testament. Hij kondigde de Dag van de Heer aan: het moment dat God Juda zal herscheppen in een paradijs.

Persoon
Joël (Hebreeuws: ???? = 'JHWH is God') is de naam van de profeet over wie in het opschrift van het gelijknamige Bijbelboek enkel wordt gezegd dat hij de zoon is van Petuël. Veel meer weten is over hem niet bekend. Omdat hij voortdurend spreekt over Juda en Jeruzalem, ook over de tempel van Jeruzalem en zijn dienaren, vermoedt men dat hij een Judeeër (onderdaan van het koninkrijk Juda) is.

Tijd
Over de tijd waarin Joël optrad als profeet lopen de meningen uiteen. Waarschijnlijk was dat in de 4de eeuw voor Christus, in ieder geval na de Babylonische ballingschap, want deze wordt als een voldongen feit vooropgesteld. Ook het feit dat de tempel in Jeruzalem al geruime tijd herbouwd is, dat de leiding van het volk berust bij de oudsten en de priesters en dat Joël vroegere profeten citeert, zijn argumenten die wijzen op een late datering. Verder is er een duidelijke verwantschap met de zogenaamde apokalyptische of eindtijdliteratuur, waarvan we sporen vinden in Jesaja, Zacharia en Daniël.

Dag van de Heer
Joël kondigt de komende 'dag van de HEER' aan. Uitgangspunt daartoe is een verschrikkelijke sprinkhanenplaag, eerst op het platteland en daarna in de hoofdstad Jeruzalem. Het gaat hier zeker om een historische gebeurtenis, die echter door Joël wordt aangedikt en geïdealiseerd, omdat hij deze ziet als de voorbode van de naderende 'dag van de HEER'. Na de dubbele beschrijving van de sprinkhanenplaag volgt er telkens een plechtige oproep tot boete en gebed. De HEER verhoort vervolgens het gebed van zijn volk en belooft alles wat de sprinkhanen vernield hebben, weer goed en ongedaan te maken.

Uitstorting van de Geest
Nog andere voortekenen zullen volgens Joël de 'dag van de HEER' aankondigen en inluiden: de uitstorting van Gods geest over iedereen, zonder onderscheid, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, en verder wondertekenen aan de hemel en de aarde (3,1-5). In de Handelingen der Apostelen citeert Petrus na het Pinksterwonder deze profetie van Joël over de uitstorting van de Geest.

Geluk en vernietiging
In hoofdstuk 4 van Joël wordt de 'dag van de HEER' zelf levendig en zeer beeldrijk beschreven. Voor Juda zal dit een dag zijn van geluk, voor de vijanden van Juda een dag van oordeel en vernietiging. Juda zal herschapen worden in een paradijs, Egypte en Edom in een kale woestenij. Het standpunt van Joël is hier erg particularistisch en vijandig tegenover de heidenen. Deze zeer nationale pretenties zijn kenmerkend voor het jodendom van na de ballingschap.

Taalgebruik
De taal van Joël is elegant en vloeiend. Hij combineert de kracht van Micha met de gevoeligheid van Jeremia en de levendige schildering van Nahum. Vooral zijn beschrijving van de onweerstaanbare opmars van het sprinkhanenleger, met beeldspraak uit het militaire repertorium, is een juweeltje.

Opbouw boek:
1. Titel (1,1)
2. Sprinkhanen verwoesten het land (1,1-12)
3. Oproep tot boete en gebed (1,13-20)
4. Sprinkhanen verwoesten de stad (2,1-11)
5. Oproep tot bekering (2,12-17)
6. De HEER verhoort het gebed (2,18-27)
7. Nog andere voortekenen (3,1-5)
8. De dag van de HEER: heil en onheil (4,1-21)

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) die de 'Inleiding op het boek Joël' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.