Een kinderbijbel is een poging om met tekst en beeld verhalen uit de Bijbel aan kinderen door te geven.

17e eeuw
Het woord 'kinderbijbel' komt in de Nederlandse taal voor het eerst voor in 1703 (kinder-bybel), maar in 1640 wordt al de eerste Bijbelse geschiedenis voor kinderen vertaald (uit het Engels).

Definitie
In 2009 werd het proefschrift 'Zoo heerlijk eenvoudig' van Willem van der Meiden gepubliceerd. Het is de eerste wetenschappelijke studie naar het verschijnsel kinderbijbels in Nederland. Van der Meiden definieert daar 'kinderbijbel' als volgt:

“Een boek van een auteur(s) die daarin probeert een of meer Bijbelverhalen aan kinderen door te geven door middel van een hertaling van deze verhalen, illustraties en eventueel andere vormen van speelse en/of informatieve aard.”

Opvallend is dat het in deze definitie gaat om verhalen en niet om de talrijke gebeden, spreuken en theologische inzichten die in de Bijbel voorkomen.

Hermeneutisch
Van der Meiden noemt het schrijven van kinderboeken “een hermeneutische onderneming”. Hermeneutiek is de kunst van het uitleggen van teksten zodanig dat ze betekenis krijgen in een actuele context. Dat vertaalt zich in diversiteit aan kinderbijbels. Ze zijn geschreven als geschiedenisboeken of jeugdromans; het betreft verhalenbundels, prentboeken, stripboeken, spelboeken, luisterboeken, cd-roms en wat dies meer zij.

Afzenders
Kinderbijbels worden geschreven vanuit verschillende intenties, zoals een moraliserend, een catechetisch of een louter educatief oogpunt. Verder ontstaan ze en worden ze uitgegeven in diverse levensbeschouwelijke contexten: Verlichtingsgezinde burgerij, calvinistisch, rooms-katholiek, vrijzinnig protestants, oecumenisch, evangelisch, fundamentalistisch, seculier, joods en esoterisch.

Kenmerken
De Zweedse religiewetenschapper Sören Dalevi noemt drie wezenskenmerken van de kinderbijbel:

  • het is altijd het resultaat van een selectie van Bijbelteksten;
  • de verteltaal is aangepast aan het niveau van de verschillende doelgroepen;
  • het bevat illustraties.

De wijze van selectie, taalaanpassing en illustratie hangt af van het heersende godsdienstige klimaat, de vigerende pedagogische inzichten en de marktwerking.

Perioderisering
Tussen 1640 en 2009 zijn er meer dan 900 verschillende Nederlandstalige kinderbijbels uitgegeven, waarschijnlijk meer dan in een andere taal. Van der Meiden onderscheidt voor de Nederlandse situatie drie perioden:

  • 1640 – 1811: de moralistische intentie van auteurs en uitgevers domineert;
  • 1811 – 1945: kinderbijbels hebben een sterk apologetisch en indoctrinerend karakter;
  • 1945 – 2007: de ontzuiling, ontkerkelijking en de ontwikkelingspsychologie drukken in toenemende mate hun stempel op de inhoud van de teksten.

Indoctrinatie
Tot het Tweede Vaticaanse Concilie zijn rooms-katholieke auteurs nog sterk indoctrinerend. Dat wil zeggen dat zij de rooms-katholieke doctrine aan kinderen via hervertellingen van Bijbelverhalen willen overbrengen. Het bekendste voorbeeld daarvan is de onderwijzer Alphons Timmermans, die tussen 1946 en 1968 diverse kinder- en schoolbijbels publiceerde. In Bijbel voor de jeugd wil hij onder meer het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis voor het voetlicht brengen: “Nog nooit zolang de wereld bestond had er een mens geleefd van wie God zoveel hield als van deze stille Maria. Zoals je natuurlijk weet worden alle mensen geboren met de erfzonde, als straf voor de zonde van Adam. Alle mensen. Op één na. Maria. Maria alleen was zó rein, dat er niet het minste vlekje op zat toe ze geboren werd. Maar ook later, toen ze groter werd en tot de jaren van het verstand kwam, bleef die ziel zuiver.”

Oecumene en ontkerkelijking
De derde periode die Van der Meiden onderscheidt, kenmerkt zich door het oecumenisme, waarvan de Tweede Wereldoorlog de katalysator is, het aggiornamento van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), de ontkerkelijking, de opkomst van het evangelicalisme (EO opgericht in 1967), de toenemende commerciële belangen en de multiculturele samenleving.

Paradox
Van der Meiden stelt in zijn studie een interessante paradox vast: “Naarmate de ontkerkelijking toeneemt en de verzuiling afbrokkelt, neemt in Nederland, evenals in andere westerse landen, het aantal kinderbijbels enorm toe.”

Explosieve toename
Na 1960 is er inderdaad sprake van een explosieve toename van uitgaven van kinderbijbels. Tal van verklaringen daarvoor zijn mogelijk. Door het verdwijnen van confessionele verschillen groeit de behoefte aan oecumenische kinderbijbels. Tegelijkertijd verschansen de orthodoxe christenen zich en reageren op de ontzuiling met nieuwe uitgaven. Verder willen veel ontkerkelijkte ouders hun kinderen kennelijk toch opvoeden met Bijbelverhalen, waardoor de vraag naar nieuwe seculiere kinderbijbels stijgt. Door die nieuwe behoefte wordt er druk geëxperimenteerd met vorm en inhoud van zowel de teksten als het beeldmateriaal.

21ste eeuw
Van der Meiden voorspelt dat de Nederlandse markt in de 21ste eeuw voor kinderbijbels weliswaar zal krimpen, maar dat de behoefte eraan zal blijven bestaan. Bijbelverhalen blijven in demand vanwege de groeiende waardering voor narratieve educatie.

Nederlandse identiteit
In de multiculturele samenleving bestaat een hernieuwde belangstelling voor de wortels van de Nederlandse identiteit. De Bijbel blijft daarbij een sterke positie op de culturele canon houden. De behoefte aan nieuw materiaal voor niet-christelijke kinderen blijft bestaan. Tegelijkertijd groeit de markt voor 'kinderbijbels voor volwassenen'; de doelgroep is het groeiende aantal consumenten die niet met de Bijbel zijn opgevoed, maar er wel nieuwsgierig naar zijn geworden. 

Nieuwe media
De kinderbijbel verplaatst zich steeds meer van het papieren medium naar de nieuwe media, zoals cd-roms als apps voor smartphones. Door de verdere vermarkting zullen uitgevers zich steeds meer focussen op de 'sexy' verhalen en de moeilijke Bijbeldelen weglaten. Een compleet overzicht van de Bijbelverhalen zal daarom zeldzamer worden.