Plato (ca.427-347 v.Chr) was een Griekse filosoof en wordt beschouwd als een van de grootste denkers aller tijden. Hij schreef voornamelijk fictieve dialogen. Daarin gaat zijn belangrijkste personage Socrates met anderen in gesprek over de meest uiteenlopende onderwerpen: het Zijn, het Worden, de Ideeën, de Ziel, het Goede, Rechtvaardigheid, de Staat, de Kosmos, het Goddelijke, het Schone en Kunst.

Werken
Plato's belangrijkste werken zijn De Staat (Politeia), TimaeusGorgiasApologieCritoMenoSymposiumPhaedoParmenidesDe StaatsmanCritiasPhaedrusDe Wetten en De Sofist. Volgens Augustinus bestaat de wijsbegeerte van Plato uit drie gebieden: 'Ten eerste de morele filosofie, die zich met het handelen bezighoudt; ten tweede de natuurlijke filosofie, die met de beschouwing in verband wordt gebracht; ten derde de rationele filosofie, die de grens trekt tussen het ware en het onware' (De Stad Gods VIII,4). Het is niet zo dat een bepaalde dialoog zich beperkt tot één van deze filosofieën. In alle dialogen worden zowel morele onderwerpen als natuurfilosofische kwesties en waarheidsvragen besproken. Hieronder is gekozen voor de volgende opbouw van Plato's leer: ontologie, psychologie, epistemologie, kosmologie, theologie, ethiek.

A. ONTOLOGIE

Worden en Zijn
Ontologie is de leer van het Zijn. Plato nam van de filosoof Heraclitus (6e en 5e v.Chr.) de vaststelling over dat alles in de wereld voortdurend in beweging is en niets van blijvende aard is. Dit aspect van de ervaarbare werkelijkheid noemde Plato het Worden. Maar is ook nog een ander niveau, dat de eigenlijke werkelijkheid is: het Zijn. Het Zijn is onveranderlijk en eeuwig. Het is de alles overstijgende wereld van de Ideeën. Een idee is het oerbeeld van een ding, de onzichtbare vorm die het ding maakt tot wat het is. Zo is de idee van een paard, Paardheid. Een individueel paard groeit en sterft; Paardheid is eeuwig en blijft onafhankelijk van de 'aardse' exemplaren bestaan, ook al zou er op de wereld geen enkel paard meer in leven zijn. De verhouding van het Worden tot het Zijn wordt bepaald door methexis. Dit begrip wordt meestal vertaald met 'participatie' of 'het deel hebben aan'. Paard x in stal y heeft deel aan Paardheid. Dat betekent dat de concrete dingen afschaduwingen zijn van de eeuwige vormen.

Ideeënwereld
Hoewel ieder idee op zichzelf staat, zijn ze op elkaar betrokken. Zo staat Paardheid in verhouding tot Dierheid, tot Hoefheid en omdat een paard vier benen heeft ook tot het getal Vier. Getallen zijn ook ideeën; ze zijn immers immateriële hoedanigheden en geen waarneembaare dingen. Uit het feit dat er oneindig veel getallen zijn, is af te leiden dat er oneindig veel ideeën zijn. Zoals iedere idee vormt het getal een 'gemeenschap' van andere getallen. Zo is Twaalf een 'gemeenschap' (koinoonia) van de ideeën Drie en Vier, maar ook van Zeven en Vijf.

Hiërarchie
In de ideeëngemeenschap bestaat een hiërarchie. Hoe eenvoudiger een idee hoe hoger de plaats in de hiërarchie. Eén staat dus hoger dan Twee. De allerhoogste Idee is het Goede, dat hier echter niet moreel moet worden opgevat. Agathos ('goed') betekent hier 'geschikt' of 'in orde'. Hè idea tou agathou betekent zoiets als 'de werkelijkheid in haar meest ware gedaante'. Het Ene en het Ware zijn identiek aan het Goede.

B. PSYCHOLOGIE

Levensprincipe
Levende wezens (planten, dieren, mensen, maar ook hemellichamen) bestaan uit een sooma (lichaam) en een psychè (ziel). De ziel is de vorm die het lichaam aanzet tot beweging en activiteit. Geen enkele ziel is gelijk aan een andere. Zij zijn ongeboren en onsterfelijk. Ze behoren dus eigenlijk tot de Ideeënwereld. Aangezien die wereld (het Zijn) onveranderlijk is, staat het aantal zielen vast. Hoe volmaakter de ziel hoe hoger het lichaam is dat zij bezielt. Zielen die de sterren doen bewegen zijn bijvoorbeeld volmaakter dan plantenzielen. Zielen in sterfelijke lichamen verhuizen na de dood naar een ander lichaam, hetzij hoger of lager in de fysische hiërarchie. Dat hangt af van de wijsheid die een ziel heeft weten te bereiken. Zo komt de ziel van een filosoof in een volgend leven in een hogere zijnswijze terecht dan een dronkaard.

Lichaam als kerker
In de Phaedo staat dat elke ziel haar kosmologische rol te vervullen heeft. Zij is namelijk verantwoordelijk voor de activiteit van de dingen in de natuur. Als een ziel een menselijk lichaam bezielt, bestaat het gevaar dat ze zich teveel aan de lichamelijke geneugten zou kunnen hechten in plaats van aan de Ideeën. In sommige teksten wordt het lichaam ook wel beschouwd als de kerker van de ziel. Dat heeft geleid tot het misverstand dat Plato lichaamsvijandig was.

Delen van de ziel
In de Politeia ('de Staat') betoogt Socrates dat de ziel in het menselijke lichaam uit drie strevingen bestaat:

  1. de lagere streving: het begerende (to epithumètikon)
  2. de edele streving: het moedige (to thumoeidès)
  3. de hogere streving: het redelijke (to logistikon)

In de Phaedrus wordt deze indeling in een mythe verder uitgewerkt: De ziel is als twee gevleugelde paarden met een menner. Het edele paard wil opwaarts, het onedele naar beneden. De menner is het redelijke dat de begeerte en de moed op elkaar moet afstemmen om zo het hemelgewelf te bereiken. Het hemelgewelf staat hier voor het volmaakte inzicht. In de Timaeus wordt gezegd dat de zielen van planten slechts uit het begerende bestaat, de dieren uit het begerende én het moedige, en de mens uit alle drie.

C. EPISTEMOLOGIE

Wetenschap en wijsheid
Epistemologie is de leer over het menselijk weten. Wij kennen de wereld van het Worden door de waarneming, het Zijn slechts door het denken. Bij beide is de ziel betrokken. Als de ziel door middel van het lichaam informatie vergaart, dan is er sprake van aisthèsis ('gewaarwording'). Als de ziel zonder het lichaam kent, is er sprake van noèsis (denken). Er bestaan twee graden van noèsis. De lagere is doxa ('mening') en de hogere epistèmè ('wetenschap'). Wetenschap leidt tot sophia ('wijsheid'). Een volmaakt wijze aanschouwt de Vormen van het Zijn. Deze schouwing noemt Plato theooria.

Anamnese
Omdat de ziel ongeboren is, bestaat zij dus van eeuwigheid af. Voordat zij met het lichaam verbonden was, aanschouwde zij de Ideeën, zo wordt er in de Meno gezegd. Zij beschikt dus over de volmaakte kennis. Een mens die tot kennis komt, spreekt dus de herinnering (anamnèsis) van de ziel aan. De ziel raakte bij de lichamelijke geboorte zo getraumatiseerd dat ze daardoor haar kennis vergat. Daarom heeft een mens scholing nodig. Wetenschappelijke scholing in platonische zin is de stimulering van de ziel, opdat zij zich de Ideeën weer herinnert.

Logica
Plato was de eerste filosoof die het vak logica ontwikkelde. Hij noemde deze discipline hè technè dialektikè, 'de vaardigheid van het discussiëren'. Hij werd daarbij geïnspireerd door de debatten die zijn leermeester Socrates met de Sofisten voerde. Plato zocht naar een theorie van geldig redeneren en het herkennen van drogredenen. Plato's leerling Aristoteles was de eerste die logische traktaten schreef.

D. KOSMOLOGIE

Timaeus
Het platonische denken over de Kosmos staat vooral vermeld in de Timaeus. Dit boek van Plato bestaat bijna geheel uit een monoloog van de geleerde Timaios van Locri. Dit personage waarschuwt ervoor dat zijn kosmologische theorie slechts een poging is, een eikoos muthos ('een waarschijnlijk verhaal'). Deze mythe neemt de vorm aan van een kosmogonie, een verhaal over het ontstaan van de kosmos.

Demiurg
Volgens Timaois werd de kosmos vervaardigd door een goddelijke figuur, de Demiurg (Demiourgos). Dit woord wordt vaak vertaald met 'vakman', 'maker' of 'schepper'. De Demiurg wilde dat de kosmos zo mooi mogelijk zou zijn. Aangezien het bezielde mooier is dan het zielloze, zo redeneert Timaios, maakte de Demiurg uit de stoffelijke chaos een geordende wereld met een intellect: de Wereldziel. Als model gebruikte hij de Volmaakt Levende. 'Opdat dus onze wereld in zijn uniciteit zou gelijken op het volmaakte levende, heeft de Demiurg niet twee en niet oneindig vele werelden gemaakt. Nee, onze hemel is één, enig in zijn soort: zo is hij ontstaan en zo zal hij blijven' (Timaeus 31b).

Tijd en hemellichamen
De tijd is tegelijk met de hemel ontstaan. Omwille van de schepping van de tijd ontstonden de zon, de maan en de 'vijf andere sterren' ter afbakening en bewaring van de 'tijdsgetallen'. De Demiurg plaatste deze van Vuur vervaardigde lichamen op de cirkelvormige kringlopen. De maan rond de eerste kringloop om de aarde; de zon op de tweede. De Morgenster (Venus) en 'de heilige ster van Hermes' (Mercurius) op omlopen die met dezelfde snelheid als de zon ronddraaien, maar dan wel in tegenovergestelde richting. Over de positie van de andere 'sterren' (Mars, Jupiter en Saturnus) zegt Timaois niets te weten.

Elementen
Ieder concreet ding bestaat uit een unieke combinatie van de vier elementen Aarde, Lucht, Water en Vuur. Aangezien ieder ding kenbaar is, moet de structuur van de elementen begrijpelijk en dus geometrisch van aard zijn. Ieder lichaam is herleidbaar tot oppervlakten en deze op hun beurt tot driehoeken, de meest elementaire vorm.

Zijn, wording en ruimte
De verschijnselen in het Wereldlichaam hebben kenmerken die afspiegelingen zijn van de Ideeën. Ze moeten echter ergens in afgespiegeld worden. Spiegelbeelden hebben immers een spiegel nodig. Om concrete dingen te worden moeten ze zich dus bevinden in een ruimte. Volgens Timaios is die Ruimte net zo eeuwig als de Ideeënwereld, die het Zijn vertegenwoordigt. Naast Zijn en Ruimte onderscheidt hij een derde principe: Wording. Wordende dingen veranderen, maar het Worden zelf is eeuwig. De kosmos rust dus op deze drie eeuwige pijlers.

E. THEOLOGIE

't Goddelijke
Theologia is bij Plato de leer (logos) over god (theos), de goden (hoi theoi) en het goddelijke (to theion). Het goddelijke is bij Plato alles wat het normale, het menselijke en het concrete overstijgt. Daarom zijn de Ideeën goddelijk en wordt de Demiurg god genoemd. Zoals E. de Strijcker het verwoordt: 'Het hogere wordt niet goddelijk genoemd omdat het op de goden betrekking heeft; het is precies andersom: een god is juist goddelijk omdat hij die hogere realiteiten aanhangt' (zie bronvermelding onder).

Goden
De goden zijn voor Plato niet de goden van de mythologie. Toch wordt Zeus vaak de hoogste god genoemd, bijvoorbeeld in de Phaedrus. Het personage Socrates gebruikt de mythische goden echter alleen als allegorieën ter ondersteuning van zijn filosofisch betoog. De hoogste god in de Timaeus is de Kosmos, omdat hij alle sterfelijke en onsterfelijke wezens (goden) bevat. In tegenstelling tot de Olympische goden zijn de Platonische goden altijd moreel goed. Dat komt omdat zij over de volmaakte kennis van de Ideeën beschikken. Zij dragen zorg voor de kosmos en de wezens die er leven. Door hun voorzienigheid scheppen ze de voorwaarden waardoor ieder wezen tot volmaaktheid kan komen.

God
Vaak wordt de Idee van het Goede de God van Plato genoemd. Dat is een groot misverstand. Als Plato het woord theos gebruikt, kan dat maar beter niet met 'God' vertaald worden, omdat dit woord teveel associaties oproept met de God van de monotheïstische geloofsbelijdenissen. Theos heeft in het werk van Plato meerdere betekenissen. Op de eerste plaats is theos een verzamelnaam voor alle wezens die volmaakt en eeuwig zijn. Ten tweede is theos 'begin, voltooiing en midden van al wat is' en 'de maat aller dingen' (Wetten 715). Ten derde: theos als aanduiding voor de Demiurg. De vierde betekenis wordt aangetroffen in de Politeia: daar wordt theos 'de immer zijnde' en 'de steeds aanwezige' genoemd. Deze theos werd door christelijke platonici met de God van Israël geïdentificeerd: Jahweh, Hebreeuws voor zoiets als 'Ik ben die is'.

F. ETHIEK

Ethiek is politiek
Ethiek en politiek zijn bij Plato op elkaar betrokken. De morele filosofie van Plato staat vooral in de Politeia ('De Staat'). In deze dialoog zet Socrates uiteen dat het individuele geluk gediend is bij een goed georganiseerde en op de Idee van het Goede georiënteerde polis (staat, stad). Omgekeerd is het heil van de staat ermee gebaat als 'ieder het zijne' krijgt. Toch prevaleren de belangen van de staat boven die van het individu.

Drie standen
Plato's ideale staat is een driestandenmaatschappij. Zij is gebaseerd op de driedeling van de ziel. De drie standen zijn: de werkers, de wachters en de bestuurders. Zij zijn het politieke equivalent van achtereenvolgens het begerende, het moedige en het redelijke deel van de ziel. De werkende stand bestaat uit boeren en vaklieden; de wachters zijn de militairen en ambtenaren; de bestuurders zijn degenen die op basis van filosofisch inzicht de staat naar het heil leiden. De bestuurders worden gerekruteerd uit de stand van de wachters. De militairen zijn in collectief verband opgegroeid. Ze werden getraind in vechtkunst, maar ontvingen ook een intensieve muzische vorming. De bestuurders kregen daarbovenop ook een wijsgeringe opleiding. Die stelt hen in staat de hoogste deugd na te streven: rechtvaardigheid, de voorwaarde tot het bereiken van de ideale staat.

Rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid (dikaiosunè) wordt verkregen door het beoefenen van de deugden wijsheid (phronèsis), dapperheid (andreia) en zelfbeheersing (soophrosunè). Wijsheid moet de deugd van de bestuurders zijn, dapperheid die van de wachters en zelfbeheersing die van alle drie de standen. Als deze deugden worden beoefend ontstaat harmonie, omdat iedereen doet wat hem toekomt en wat van hem verwacht wordt. De bestuurders scheppen orde in de polis, de wachters bewaken haar en de werkers houden de orde economisch in stand. Deze harmonieuze toestand is volgens Plato rechtvaardigheid.

Kunst
Ieder lid van de polis oefent zich in de bij zijn stand behorende vaardigheden (tèchnei). Het kenmerk van iedere technè is mimèsis (nabootsing, afbeelding). Zo is de tèchnè politikè (de politieke kunst) erop gericht orde in de polis te scheppen. Die orde is een afbeelding van de kosmische orde, die op haar beurt weer een afbeelding is van de Ideeënwereld. De technè mousikè (de muzische kunst) bootst de Idee van het Schone na. Plato waarschuwt in de Gorgias voor de valse kunsten. Zij streven de mimèsis van het lagere na. De gevaarlijkste kunstenaars zijn de beoefenaars van de tèchnè poiètika (poëzie), zoals Homerus. Hun werk leidt niet tot wijsheid maar tot geestdrift. Met hun woorden proberen ze de lezers te verleiden tot gevoelens die de ziel verhinderen naar het hogere op te stijgen. Deze poëten moeten dus uit de ideale staat verbannen worden.

Bronnen:

  • E. De Strijcker, Beknopte geschiedenis van de antieke filosofie, 1987
  • Bertrand Russell, History of Western Philosophy, 1946
  • Rüdiger Safranski, Ein Meister aus Deutschland, 1992
  • Charles Vergeer, Eerste vragen. Over de Griekse filosofie, 1990
  • Plato, Verzameld Werk, vertaling Xaveer de Win, uitgave 1999
  • Aurelius Augustinus, De Stad Gods, vertaling Gerard Wijdeveld, 1984