Willem van Rossum C.Ss.R (1854-1932) was een curiekardinaal. Hij was de eerste Nederlandse kardinaal sinds de Reformatie en leidde van 1918 tot zijn dood de Congregatie tot Voortplanting des Geloofs.

Jeugd en opleiding
Wilhelmus Marinus van Rossum werd op 3 september 1854 in Zwolle geboren als tweede kind in het, uiteindelijk vijf kinderen tellende gezin van de kuiper Jan van Rossum en Hendrika Veldwillems. Hij bezocht de lagere school in Zwolle. In 1861, toen Willem 6 jaar oud was, overleed zijn vader. Een jaar later hertrouwde zijn moeder. Zij overleed evenwel weer een jaar later, nadat ze een tweeling ter wereld had gebracht. De jonge Willem werd ondergebracht in een Zwols weeshuis van waaruit hij op zijn dertiende naar het door jezuïeten geleide kleinseminarie Kuilenburg (nu: Culemborg) vertrok.

Redemptorist
In 1873 werd hij novice bij de paters redemptoristen in Roermond. Hij had de redemptoristen al in zijn jeugd leren kennen en had besloten zich bij hen aan te sluiten toen een oudere seminariegenoot in 1872 besloten had redemptorist te worden. Hij legde in 1874, de novicen waren inmiddels verhuisd naar Den Bosch, zijn eeuwige geloften af. Daarna volgden de studies filosofie en theologie aan het grootseminarie van de redemptoristen in Wittem. Hij werd op 17 oktober 1879 priester gewijd.

Professor 
In 1880 werd de jonge priester benoemd tot leraar Latijn aan het kleinseminarie van de redemptoristen in Roermond. Drie jaar later werd hij professor in de dogmatische theologie aan het grootseminarie in Wittem. Dat zou hij twaalf jaar blijven. In Wittem werd hij bovendien verantwoordelijk voor de nieuwbouw van het klooster.

Naar Rome
Pater Van Rossum werd in 1895 naar Rome geroepen, waar hij belast zou worden met de stichting van een instelling voor hoger onderwijs van de redemptoristen, vergelijkbaar met het Angelicum (dominicanen) en de Gregoriana (jezuïeten). Door gebrek aan fondsen kwam het niet tot een dergelijke instelling, maar Van Rossum zou de rest van zijn leven in Rome blijven. In 1896 werd hij consultor bij het Heilig Officie (de voorloper van de Congregatie voor de Geloofsleer). In 1904 werd hij lid van de commissie die paus Pius X had ingesteld voor de vernieuwing van het kerkelijk wetboek. Hij bleef dat totdat het nieuwe wetboek in 1917 door Pius' opvolger Benedictus XV werd vastgesteld.

Alfred Loisy
In 1901 richtte Van Rossum zich tot de secretaris van het H. Officie, kardinaal Lucido Parocchi, waarin hij zijn bezorgdheid uitte over publicaties van “een zekere Loisy” die beweerd had dat het Evangelie van Johannes niet historisch, maar symbolisch en mystiek uitgelegd zou moeten worden. Hij adviseerde het H. Officie in te grijpen, omdat “als de H. Stoel zwijgt en aan deze aangelegenheid geen aandacht schenkt, te vrezen zou zijn dat dit soort ideeën zich onder de clerus verspreiden en tot oorzaak zouden kunnen worden van de afvalligheid van velen". Alfred Loisy (1857-1940) was een Frans theoloog en geschiedkundige. Hij zocht aansluiting bij de inzichten van de moderne Bijbelwetenschap. Zijn werken werden – mede door inspanningen van Van Rossum – in de ban gedaan, totdat hij tenslotte zelf in 1908 werd geëxcommuniceerd.

Kardinaal
Tijdens het consistorie van 27 november 1911 behoorde Van Rossum tot de nieuw gecreëerde kardinalen, waarbij hem de titelkerk Santa Croce in Gerusalemme werd toegewezen. Deze verheffing was in meer dan een opzicht opmerkelijk. In de eerste plaats was het sinds 1523, toen de Nederlandse paus Adrianus VI Willem van Enckenvoirt tot kardinaal verhief, niet meer voorgekomen dat een Nederlander een kardinaalshoed kreeg opgezet. In Nedereland waren de reacties, met name binnen het katholieke volksdeel, dan ook euforisch. Men zag de verheffing van Van Rossum als een teken dat de Nederlandse kerkprovincie – waarbinnen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld – meetelde in de wereldkerk. In de tweede plaats voldeed Van Rossums profiel nauwelijks aan dat van een potentiële kardinaal; hij was namelijk een eenvoudige pater die slechts enkele adviserende rollen binnnen de Romeinse Curie vervulde. Aangenomen moet worden dat Pius X in Van Rossum een medestander vond in zijn strijd tegen het modernisme. Dat had Van Rossum immers aangetoond bij zijn werk in de zaak tegen Alfred Loisy. Daarnaast is het denkbaar dat de paus ook op zoek was naar een waardig kardinaal-legaat bij het Internationaal Eucharistisch Congres, dat in 1912 in Wenen zou worden gehouden. Van Rossum sprak uitstekend Duits. Kardinaal Van Rossum zou twee keer deelnemen aan een conclaaf, Tijdens het conclaaf van 1914 werd paus Benedictus XV gekozen. Het conclaaf van 1922 leidde tot de verkiezing van paus Pisu XI.

Eucharistisch Congres van 1912
Van Rossum zou inderdaad als pauselijk legaat presideren over het Internationaal Eucharistisch Congres dat in 1912 in Wenen werd gehouden. De kardinaal werd in Wenen met alle egards behandeld en verbleef tijdens het congres, als persoonlijk gast van keizer Frans Jozef I, op het paleis Schönbrunn. Hoe anders – zo zou Van Rossum later licht teleurgesteld opmerken – was zijn bejegening in Nederland, waar de prins der Kerk tijdens de spaarzame bezoeken die hij aan zijn vaderland bracht, nimmer werd ontvangen door koningin Wilhelmina. Aan deze vorstin was het katholicisme niet besteed. Niettemin zou de koningin de kardinaal eenmaal ontmoeten, namelijk toen hij in 1929 zijn gouden priesterjubileum vierde in Nederland. Later zou Van Rossum nog de Eucharistische Congressen in Amsterdam (1924) en Kopenhagen (1932) voorzitten.

Voorzitter van de Bijbelcommissie
In 1914 werd kardinaal Van Rossum benoemd tot voorzitter van de Pauselijke Bijbelcommissie. Deze commissie was in 1902 door paus Leo XIII in het leven geroepen om tegenwicht te bieden aan de, met name onder protestantse theologen populaire, moderne Bijbelwetenschap. Voor Pius X vormde deze commissie een ideaal instrument om een echt katholieke, en dus antimoderne, interpretatie van de Heilige Schrift te promoten. Als voorzitter van de Commissie was Van Rossum auctor intellectualis van de encycliek Spiritus Paraclitus die paus Benedictus XV in 1920 promulgeerde. In deze encycliek houdt Benedictus de exegetische methoden van Sint Hieronymus voor als de enig toegestane in de katholieke Bijbelwetenschap en veroordeelt hij de historiserende studie van de Schrift, zoals voorgestaan door de Franse dominicaan Marie-Joseph Lagrange, stichter van de École Biblique in Jeruzalem.

Prefect van de Propaganda Fide
Op 12 maart 1918 werd Van Rossum benoemd tot prefect van de Heilige Congregatie tot Voortplanting des Geloofs, ook wel de congregatie De Propaganda Fide genoemd. Hij werd daartoe door de paus zelf tot bisschop geconsacreerd en benoemd tot titulair aartsbisschop van Caesarea in Mauritanië, een zetel die later ook de Nederlandse bisschop Gerard de Korte ten deel zou vallen. Als prefect was Van Rossum een geweldige inspirator van de missie, die ook – en met name – vanuit Nederlandse congregaties een enorme impuls kreeg. Zijn doel was om het aantal zelfstandige inheemse kerken te vergroten. Veel nadruk kreeg in de missie dan ook de opleiding van inheemse priesters. Hij liet in Rome een speciaal priesterhuis bouwen voor inlandse priesterstudenten. Onder zijn prefectuur werden de eerste – zes – Chinese bisschoppen gewijd. De missie werd door tal van initiatieven van de kardinaal-prefect steeds professioneler vormgegeven. Zo richtte hij een groot aantal apostolische delegaties op in missielanden en riep hij verschillende organisaties in het leven die de missie moesten ondersteunen. Daarbij liet hij zich kennen als een beminnelijke man, die – zelf hard werkend – veel van zijn medewerkers vroeg.

Overlijden
Kardinaal Van Rossum overleed op 30 augustus 1932 in een ziekenhuis in Maastricht, nadat hij op de terugreis van een bezoek aan Kopenhagen, onwel was geworden. De requiemmis werd gehouden in de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht, waarna zijn lichaam werd bijgezet in de kloosterkapel van Wittem. Daar werd later een praalgraf realiseerd.