Andreas Ignatius Schaepman (1815-1882) was de tweede aartsbisschop van Utrecht na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Hij leidde het aartsbisdom ruim veertien jaar, vanaf 1868 tot zijn dood in 1882.

Afkomst
Andreas Ignatius Schaepman werd geboren op 4 september 1815 te Zwolle. Hij was de jongste zoon van de Zwolse magistraat Petrus Splinterus Schaepman en Euphemia Johanna Brigitta Kistemaker. Zijn vader was aanvankelijk advocaat, later schepen van Zwolle en vervolgens tot zijn dood officier van justitie. Andreas was, anders dan vaak wordt beweerd, geen oom en evenmin een neef van de priester-dichter Herman Schaepman, maar een neef van diens vader.

Jeugd en opleiding
Schaepman bezocht het gymnasium van Oldenzaal en bezocht vervolgens het grootseminarie van 's Heerenberg. Hij werd op 10 juni 1838 priester gewijd in Oegstgeest. Dit alles speelde zich af voor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie en het aantal wijdingsmachtigen in Nederland was gering. Schaepman reisde dus naar Oegstgeest waar de vicaris van de Hollandse Zending, mgr. Antonio Antonucci woonachtig was.

Kapelaan en pastoor
Na zijn wijding werd Schaepman aangesteld als kapelaan in zijn geboortestad. Vijf jaar later werd hij benoemd tot pastoor in Ommerschans, waar hij onder meer te maken kreeg met de zielzorg voor de aldaar in 1819 door de 'Maarschappij van Weldadigheid' gestichte bedelaarskolonie. In 1846 werd hij overgeplaatst naar Assen, waar hij acht jaar verbleef.

President, vicaris-generaal, proost
In 1853 werd de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. De eerste aartsbisschop van Utrecht, Joannes Zwijsen vatte het plan een aartsdiocesaan grootseminarie te stichten in Rijsenburg. Hij benoemde Schaepman tot eerste president van dit seminarie. Schaepman kreeg daarnaast de verantwoordelijkheid van vicaris-generaal van het aartsbisdom en werd ook al spoedig door paus Pius IX benoemd tot proost van het metropolitaan kapittel.

Plebaan , deken en coadjutor
De combinatie van functies viel Schaepman zwaar. In 1860 vroeg en kreeg hij ontslag als president van het seminarie. Hij werd vervolgens benoemd tot plebaan van de Sint-Catharinakathedraal in Utrecht en tot deken van Utrecht. Niet veel later bewerkstelligde Zwijsen dat Schaepman benoemd zou worden tot coadjutor met recht van opvolging. Hij werd bij zelfde gelegenheid benoemd tot hulpbisschop van Esbus. Zijn bisschopswijding ontving hij uit handen van mgr. Franciscus van Vree, bisschop van Haarlem.

Vestigingsverlof
Anders dan zijn aartsbisschop Zwijsen kreeg Schaepman onmiddellijk toestemming om zich metterwoon in Utrecht te vestigen. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie had in Nederland destijds veel opschudding veroorzaakt. Een van de uitvloeisels van die opschudding was dat in de Wet op de Kerkgenootschappen van 1853 was vastgelegd dat rooms-katholieke bisschoppen zich enkel in hun bisschopssteden mochten vestigen indien ze daar toestemming voor kregen van het Departement der Zaken der roomsch-katholieke Eredienst. Zwijsen had nooit dergelijke toestemming gekregen en woonde daarom in het door hem Huize Gerra genoemde verblijf nabij het grootseminarie in het Noord-Brabantse Haaren.

Aartsbisschop
In 1868 legde Zwijsen, die sinds 1853 zowel aartsbisschop van Utrecht als apostolisch administrator van 's-Hertogenbosch was geweest, zijn Utrechtse functie neer. Schaepman volgde hem op en nam op 9 maart 1868 bezit van de aartsbisschoppelijke zetel. Als aartsbisschop zou hij vooral de gecshiedenis ingaan als groot stichter van katholieke scholen. Ook was hij verantwoordelijk voor de uitgave van Archief een tijdschrift geheel gewijd aan de geschiedenis van het aartsbisdom. Hij werd door paus Pius IX benoemd tot assistent-bisschop bij de Pauselijke Troon.

Gilde en verenigiging
Schaepman was – met kapelaan G.W. Van Heukelum – de drijvende kracht achter de oprichting van het zogenoemde Sint-Bernuplhusgilde, dat zich inzette voor de verbreiding van de neogotiek. Ook was de aartsbisschop, die zeer muzikaal geweest zou zijn, de initiator van de Sint-Gregoriusvereniging die de bevordering van het Gregoriaans tot doel had. In deze zin onderscheidde hij zich krachtig van zijn vermoedelijk van alle kunstzin verstoken voorganger Zwijsen. De bouw van de vele Cuyperskerken in Nederland heeft zeker veel te danken gehad aan de grote kunstzinnige belangstelling van Schaepman. Schaepman was een van de Nederlandse Concilievaders aanwezig bij het Eerste Vaticaanse Concilie, waar het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid werd vastgesteld.

Overlijden
Aartsbisschop Schaepman overleed na een lang ziekbed, waarbij hem verschillende malen de laatste sacramenten werden toegediend op 14 september 1882 in Utrecht. Geheel naar de geest van die tijd, publiceerden de kranten een rouwdicht van een zekere H. van Sallandt, dat als volgt begon:

Hier ruischt door veld en wouden:
In stillen sombren rouw
Teneergedrukt door smarten
Ligt droef de weduwvrouw
Haar bruîgom is gestorven
Haar viel de kroon van 't hoofd,
Van schapen is de herder,
Van herder 't schaap beroofd.

De aartsbisschop werd bijgezet in een eigen crypte op de rooms-katholieke begraafplaats van Sint-Barbara in Utrecht.