Transsubstantiatie is de theologische aanduiding voor de verandering van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus tijdens de consecratie in de eucharistieviering.

Overgang
De term is samengesteld uit de Latijnse woorden trans en substantia. Trans (= 'over-') is een voorvoegsel dat wijst op een overgang. Substantia betekent 'iets wat op zichzelf staat' of 'het wezenlijke van iets'. Transsubstantiatie zou dan op het eerste gezicht 'wezensovergang' betekenen. 

Lichaam en Bloed van Christus
Transsubstantiatie is een begrip uit de rooms-katholieke theologie over de aanwezigheid van Christus in de Eucharistie. Deze leer zegt dat door de Consecratie de offergaven van brood en wijn worden veranderd in het Lichaam en Bloed van Christus. De substantie van brood wordt omgezet in de substantie van het Lichaam van Christus en de substantie van de wijn in die van zijn Bloed. De uiterlijke gedaanten van brood en wijn blijven echter onveranderd. Dus de heilige Hostie ziet eruit als brood, maar ís het Lichaam van Christus.

Aristoteles
Het begrip transsubstantiatie stoelt op de zijnsleer van de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.). Deze stelde dat ieder ding uit tien soorten eigenschappen bestaat, die hij categorieën noemde. De eerste categorie is de ousia (Grieks voor 'wezen') en de negen andere zijn accidentele attributen, zoals kwaliteit, kwantiteit, duur en locatie. Toen de werken van Aristoteles in het Latijn verschenen, had men ousia vertaald met substantia en de overige negen categorieën met accidentes. De substantie is het wezenlijke bestanddeel van een zijnde; de accidenten zijn de niet-wezenlijke eigenschappen.

Lateranen IV
Het begrip transsubstantiatie wordt al in de elfde eeuw gebruikt. In 1215 gebruikt het Vierde Concilie van Lateranen het Latijnse woord transsubstantiare. Daarmee zeggen de concilievaders dat de werkelijkheid van brood en wijn overgaat in de werkelijkheid van het Lichaam en Bloed van Christus, terwijl de uiterlijke kenmerken van brood en wijn waarneembaar blijven. 

Sint Thomas
De heilige Thomas van Aquino (ca. 1225-1273) legt het begrip transsubstantiatie als volgt uit. Volgens de natuurlijke orde bestaat ieder ding uit een onveranderlijke essentie en veranderlijke toevallige kenmerken. De substantie maakt dat bijvoorbeeld stoel x een stoel is. Als de substantie van een stoel zou veranderen, dan is de stoel geen stoel meer, hetgeen in de natuurlijke orde niet kan. Maar als bijvoorbeeld de kleur van een stoel zou veranderen, blijft de stoel een stoel. In de bovennatuurlijke orde, waartoe de eucharistie behoort, gebeurt er door een een bijzondere ingreep van God iets wat in de natuurlijke orde niet kan. Door de Consecratie verdwijnt de substantie van brood en daarvoor in de plaats komt de substantie van Christus lichaam. Daarbij blijven echter de accidentele eigenschappen van brood ongewijzigd. De geconsecreerde Hostie blijft er als brood uitzien, maar is dat niet meer.

Concilie van Trente
Het Concilie van Trente (1584-1563) heeft de transsubstantiatieleer bevestigd. De concilievaders schreven: "het is de overtuiging van de Kerk (..) dat door de Consecratie van brood en wijn een verandering optreedt van heel de substantie van brood in de substantie van het Lichaam van Christus, onze Heer, en van heel de substantie van de wijn in de substantie van het Bloed. Deze verandering wordt door de Katholieke Kerk op een geschikte en eigen wijze transsubstantiatie genoemd." De leer van Trente wijkt echter op een klein punt af van de uitleg van Sint Thomas: het onderscheid tussen substantie en accidenten is vervangen door het onderscheid tussen substantie en gedaanten (species).

Luther: Consubstantiatie
Met de bevestiging van de transsubstantiatieleer veroordeelde Trente de leer van Maarten Luther (1483-1546). De Duitse reformator sprak over Consubstantiatie of Impanatie. Luther geloofde dat tijdens het Avondmaal de substanties van brood en wijn niet verdwenen, maar samen met de substanties van het Lichaam en Bloed van Christus bleven bestaan. Christus was 'in, met en onder' brood en wijn werkelijk tegenwoordig zolang de viering duurde, aldus Luther.

Bewaren na de mis
Trente leerde dat na de consecratie van brood en wijn Christus onder die gedaanten aanwezig blijft zolang de gedaanten intact blijven. Dat is ook de reden waarom overgebleven hosties buiten de mis in een Tabernakel worden bewaard en als het Lichaam van Christus worden aanbeden. Mocht om welke reden dan ook een geconsecreerde hostie de gedaante van brood verliezen, dan verdwijnt ook Christus' aanwezigheid.

Paulus VI handhaaft de term
Paus Paulus VI bevestigde de eucharistische doctrine van Lateranen IV en Trente in zijn encycliek Mysterium Fidei (1965). De paus reageerde daarmee op pogingen van Nederlandse theologen als de jezuïet Piet Schoonenberg, de kapucijn Luchesius Smits en de dominicaan Edward Schillebeeckx om op vernieuwende wijze het mysterie van de eucharistie te duiden. Zij gebruikten begrippen als transsignificatie ('de betekenis van brood en wijn verandert'), transessentiatie ('de essentie van brood en wijn verandert') en transfinalisatie ('de bedoeling van brood en wijn verandert'). Paulus VI veroordeelde deze begrippen niet, maar zei dat ze 'transsubstantiatie' niet konden vervangen.

Geen dogma
De RK-Kerk heeft de leer van de transsubstantiatie nooit tot dogma verklaart. Het dogma is het mysterie van Christus' tegenwoordigheid in de gaven van brood en wijn. Transsubstantiatie is slechts een theologische poging om dit mysterie met behulp van wijsgerig jargon te duiden. Volgens kerkelijke documenten is het begrip vooralsnog wel de beste poging. Trente noemt het begrip 'passend en treffend'. Paus Johannes Paulus II schrijft in zijn encycliek Eucharistia in Ecclesia (2003) dat er een grens zit aan de theologische pogingen om het geloofsgeheim van de eucharistie te verwoorden. Hij citeert zijn voorganger Paulus VI: 'Elke theologische verklaring, die zich bezighoudt met het begrip van dit geheim, moet om overeen te kunnen stemmen met ons geloof, eraan vasthouden dat brood en wijn in de objectieve werkelijkheid, onafhankelijk van ons denken, na de consecratie opgehouden hebben te bestaan, zodat van nu af het aanbiddenswaardige Lichaam en het aanbiddenswaardige Bloed van onze Heer voor ons tegenwoordig zijn onder de sacramentele gedaanten van brood en wijn' (Mysterium Fidei).

Orthodoxen en anglicanen
Als reactie op de Reformatie verklaarden de Orthodoxe Kerken tijdens de Synode van Jeruzalem (1672) dat de leer van de wezensverandering bindend is. Hiervoor gebruikten zij het Griekse begrip metousioosis, dat met 'transsubstantiatie' vertaald kan worden. De Orthodoxie heeft altijd geloofd dat brood en wijn in de eucharistie veranderen in het Lichaam en Bloed van Christus. De Anglicaanse Kerk (High Church) heeft de leer van de transsubstantiatie verworpen. Haar officiële doctrine bevat de lutheraanse leer van de consubstantiatie: na de consecratie coëxisteert het Lichaam en Bloed van Christus met de substanties van brood en wijn.