Onder Tridentijnse Mis wordt verstaan de eucharistieviering volgens de Romeinse Ritus zoals die na het Concilie van Trente (1545-1563) werd vastgelegd. Door de liturgische vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd de Tridentijnse mis praktisch gezien afgeschaft. Later gaf paus Johannes Paulus II bepaalde groeperingen toestemming de eucharistie op de oude wijze te celebreren. In 2007 bepaalde paus Benedictus XVI dat de viering van Tridentijnse ritus voortaan overal gevierd mocht worden.

Voorgeschiedenis
In de westerse Kerk bestonden gedurende de vroege Middeleeuwen grofweg twee liturgische tradities: de Romeinse en de Gallicaanse. Na verloop van tijd kende ieder bisdom of kloosterorde zijn eigen gebruiken in de Mis, ontstaan op basis van genoemde tradities en de plaatselijke cultuur. Door gebrek aan centrale leiding vanuit Rome kon de katholieke eredienst zich vrij ontwikkelen. Maar onder invloed van volksdevotie, onwetendheid en ongeletterdheid ontstond er liturgische wildgroei.

Hocus pocus
In de Middeleeuwen waren vrijwel alle mensen ongeschoold. Dat gold ook voor de geestelijken op het platteland. Menig parochiepriester had geen idee wat hij aan het doen was tijdens het opdragen van de Mis. Het kon zijn, dat een priester in het Latijn gebeden zei, die hij niet begreep omdat hij de taal nooit echt geleerd had. Verhaspelingen van de tekst waren bovendien aan de orde van de dag. Deze misstand ligt aan de oorsprong van de toverspreuk 'Hocus pocus Pilatus pas'. De spreuk is een mengsel van Latijnse woorden uit de Mis. 'Hocus pocus' komt van de instellingswoorden van Jezus bij de Consecratie: 'Want dit is mijn Lichaam', 'Hoc est enim corpus meum'. 'Pilatus pas' komt uit het Credo, waarin onder meer beleden werd dat Jezus 'geleden heeft onder Pontius Pilatus', 'sub Pontio Pilato passus'.

Afgodendienst
Omdat veel priesters niet wisten waar het in de mis eigenlijk om draaide, bestonden er in de Middeleeuwen allerhande magische en bijgelovige opvattingen: bij de geestelijkheid, en vooral ook bij de aan haar zorg toevertrouwde kudde van gewone gelovigen. Aan de verkeerde opvattingen ontsproten allerhande verkeerde praktijken, die de misviering op veel plaatsen in Europa ontsierden. Onder meer op deze misstanden reageerden de Hervormers van de 15de en 16de eeuw. In de protestantse Heidelbergse Catechismus van 1563 werd de eucharistieviering verworpen als een 'paapse afgodendienst'.

Trente
Met het Concilie van Trente (1545-1563) reageerde de katholieke kerk op de in protestantse kring én daarbuiten breed gedeelde afschuw van de rond de eucharistie bestaande misvattingen en wanpraktijken. Het Concilie besloot onder meer tot liturgische standaardisering en de invoering van een verplichte priesteropleiding.

Priesteropleiding
Het Concilie van Trente rekende af met het gebrekkige niveau van de plattelandsgeestelijke door te besluiten dat iedere priesterkandidaat voortaan verplicht was het pastorale 'vak' te leren op een seminarie (letterlijk 'kweekschool'). Daar werd de seminarist niet alleen onderricht in het toedienen van de sacramenten, maar ook in de betekenis van de rituelen. Veel nadruk werd er in deze seminaries gelegd op het correct uitvoeren van het opdragen van de mis. Want dat was het belangrijkste wat de priester deed: het Offer van Christus opdragen. Doordat de priester en hij alleen de woorden van de Consecratie uitsprak, veranderden brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus.

Tridentijnse ritus
Het Concilie bepaalde dat de priester voortaan exact moest weten welke woorden hij moest zeggen en welke handelingen hij moest verrichten als hij aan het altaar stond. Daarom besloten de bisschoppen dat er één eucharistisch ritueel moest komen, uitgevoerd in één taal: het Latijn. Alle tot dan toe gepraktiseerde tradities moesten worden afgeschaft ten gunste van de officiële liturgie van de Kerk van Rome. Voortaan zou de priester gebonden zijn aan strenge liturgische voorschriften. Het besluit resulteerde in de publicatie van het Romeins Missaal in 1570, drie jaar na het concilie. Omdat het misboek uitkwam onder paus Pius V werd het ook wel het Missaal van Pius V genoemd. Het Concilie hervormde overigens niet alleen de eucharistieviering, maar ook andere vormen van eredienst zoals het Officie. Alle vormen van eredienst die door Trente opnieuw werden vormgegeven, maakten tezamen de zogeheten Tridentijnse Ritus uit, genoemd naar de plaats waar het concilie gehouden werd: het Noord-Italiaanse Trente, Tridentinum in het Latijn.

Terug naar de bron
De bedoeling van de Tridentijnse concilievaders was de eucharistieviering zo te hervormen, dat de orde van dienst voortaan gebaseerd was op de pauselijke liturgie van de eerste eeuwen. De concilievaders hadden met de humanisten en de reformatoren gemeen dat zij terug wilden naar de bron. De door de vaders nagestreefde herbronning is volgens moderne inzichten mislukt, omdat de kritische geesten van de 16e eeuw veel Middeleeuwse aanslibsels niet als zodanig wisten te herkennen.

Geen volksdeelname
In de Tridentijnse ritus bleef het offerkarakter van de mis sterk benadrukt. Het altaar werd vooral gezien als een symbool van de Calvarieberg waar Jezus zijn leven had geofferd, en minder als een tafel waar de gelovigen de Maaltijd des Heren vieren. Omdat de priester in deze opvatting de gestalte aannam van een offeraar, met zijn rug naar het volk toe, bleef de in de Middeleeuwen gegroeide afgrenzing tussen voorganger en gelovigen bestaan. Dat leidde ertoe dat de gelovigen praktisch gesproken niet deelnamen aan de eucharistie, maar de Mis alleen maar bijwoonden.

Lefebvre
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) besloot de liturgie grondig te hervormen. Daardoor werd de Tridentijnse mis vervangen door een nieuwe orde van dienst, vastgelegd in de Novus Ordo Missae, ofwel het Missaal van Paulus VI uit 1969. Eén van de concilievaders, de traditionalistische aartsbisschop Marcel Lefebvre, was daardoor zo ontdaan, dat hij en zijn geestverwanten weigerden de liturgische hervormingen door te voeren. Zij vonden dat het offerkarakter van de eucharistie in het nieuwe misritueel onvoldoende tot uiting kwam. Lefebvre werd uiteindelijk geëxcommuniceerd, omdat hij in 1988 zonder pauselijke toestemming vier priesters tot bisschop wijdde.

Verbod
Vaak wordt gesteld dat de Tridentijnse ritus door het Tweede Vaticaans Concilie werd afgeschaft. Daarover bestaat echter discussie. Wel is zeker dat het celebreren van de Tridentijnse mis vanaf 1 januari 1976 algemeen verboden is geweest. Het Vaticaan maakte echter wel een uitzondering voor bejaarde priesters die er moeite mee hadden nog een nieuw ritueel aan te leren. Het verbod gold ook niet voor priesters in de landen achter het IJzeren Gordijn waar de Byzantijnse ritus domineerde. Merkwaardigerwijs werd ook een uitzondering gemaakt voor de Kerk in Engeland in Wales. Daar kreeg de geestelijkheid in 1971 van Paulus VI bijzondere toestemming (het zogenoemde Agatha Christie Indult) de oude mis te blijven vieren. Later drong het Vaticaan er sterk op aan over te stappen op de orde van dienst van 1969.

Ecclesia Dei 
Na de excommunicatie van Lefebvre in 1988 richtte Johannes Paulus II de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei op, bestemd om traditionalisten binnen de rooms-katholieke kerkorde de gelegenheid te bieden de liturgie volgens de Tridentijnse ritus te vieren. De paus bepaalde daarbij dat het door Johannes XIII aangepaste Romeinse Missaal van 1962 gebruikt moest worden. Johannes Paulus wilde met Ecclesia Dei de schade aan de Kerk, aangedaan door Lefebvre en de zijnen, zoveel mogelijk beperken.

Summorum Pontificum
Met het motu proprio Summorum Pontificum van 7 juli 2007 legaliseerde paus Benedictus XVI de viering van de liturgie volgens de Tridentijnse ritus voor de Universele Kerk. Het document bevat een inleiding en twaalf nieuwe wettelijke regelingen met betrekking tot de preconciliaire eredienst. De Pauselijke Commissie Ecclesia Dei publiceerde op 13 mei 2011 de instructie Universae Ecclesiae “om de juiste interpretatie en toepassing van Summorum Pontificum te garanderen”. Universae Ecclesiae stelt dat de ene Romeinse ritus in een gewone en een buitengewone vorm tot uitdrukking wordt gebracht. Het Romeins Missaal (1970) van Paulus VI blijft de gewone uitdrukking van deze ritus. Het Romeins Missaal (1570) van de heilige Pius V, herzien in 1962 door de zalige Johannes XXIII, moet worden beschouwd als de buitengewone uitdrukking ervan.

Orde van dienst
De orde van dienst volgens het Missaal uit 1570 bestond uit twee gedeelten.

Het eerste deel werd de Mis der Geloofsleerlingen genoemd. Die bestond uit:
a. het voorbereidingsritueel
b. de openingsdienst
c. de woorddienst.

Het tweede gedeelte heette de Mis der Gelovigen. Die bestond uit:
e. de offervoorbereiding
f. de offerdienst
g. het offermaal
h. de wegzending. 

a. Voorbereiding
De priester begon de Mis met een kruisteken en vervolgde met de zogeheten voetgebeden, die hij samen met de misdienaar bad aan de voet van de altaartrappen. Het eerste onderdeel was de recitatie van psalm 42. Vervolgens bad de priester de schuldbelijdenis en sprak de misdienaar namens het volk een vergevingsformule uit. Dat herhaalde zich, maar dan met de rollen omgedraaid. Nadat de priester het volk gebeden had om vergeving van zonden, richtte hij zich weer tot God de Vader en bad Hem om iedereen van zonden te reinigen alvorens “het Heilige der Heiligen binnen te gaan”. Dat is in zekere zin een verwijzing naar het heiligdom in Jeruzalem, maar in termen van het Nieuwe Verbond vooral ook naar de Kerk, die dankzij Christus een tempel van de Heilige Geest is geworden. 

b. Openingsdienst
De openingsdienst begon met de Introïtus, een Latijns gezang dat oorspronkelijk diende als intredezang. Vervolgens klonk het Kyrie en op zon- en feestdagen de hymne Gloria. Tot slot bad de priester de Oratio, dat is het veranderlijke gebed waarin het thema van de Mis genoemd werd. Dat kon bijvoorbeeld de feestdag van een bepaalde heilige zijn, of een geloofsmysterie dat centraal stond in een bepaalde periode van het kerkelijk jaar (Advent of Pasen bijvoorbeeld).

c. Woorddienst
De woorddienst bestond altijd uit twee lezingen. De eerste werd een Epistola genoemd, dat ‘brief’ betekent. Deze lezing kon genomen zijn uit de brieven van de apostelen of uit het Oude Testament. Na een tussengezang werd een deel uit het Evangelie voorgelezen. Op zon– en hoogfeestdagen klom de priester daarna op de preekstoel en las nogmaals de evangelielezing voor, maar dit keer in de volkstaal. Daarop volgde de preek, waarna het volk het Credo zong.

d. Offervoorbereiding
Het offertorium-gezang werd ingezet. Onderwijl brachten de misdienaars brood en wijn naar het altaar. Eerst werd het brood aan God geofferd. De priester deed dat met een gebed waarin hij het brood de Onbevlekte Hostie noemde. Vervolgens nam hij de kelk en goot daarin achtereenvolgens wat wijn, en vervolgens een druppel water, ten teken dat door Christus de menselijke natuur (water) in de goddelijke (wijn) wordt opgenomen. Vervolgens droeg de priester de wijn aan God op. In het gebed dat daarbij werd uitgesproken zei hij:'God, U bieden wij de Kelk van het Heil aan'. Na de aanroeping van de Heilige Geest waste de priester zijn handen onder het bidden van psalm 25. Daarna ging hij naar het midden van het altaar, boog licht voorover en vroeg aan de Heilige Drievuldigheid de offergave te aanvaarden. Tot slot vroeg de priester het volk te bidden dat God het offer mocht aannemen; en het volk antwoordde de priester dan de woorden: 'Moge de Heer het offer uit uw handen aannemen tot lof en eer van zijn naam en tot welzijn van heel zijn heilige Kerk.'

e. Offerdienst
De eigenlijke offerdienst in de Tridentijnse ritus bestond uit de prefatie, het Sanctus en het eucharistisch gebed. De prefatie was een inleidend lofgebed van de priester gericht aan God de Vader. Daarop volgde het Sanctus, een eeuwenoud gezang, dat herinnert aan de hemelse liturgie van de engelen: 'Heilig, heilig, heilig, de Heer der hemelse machten. Vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid. Hosanna in den hoge.' Dan volgde de Romeinse Canon, ofwel het eucharistische gebed dat dateerde uit de tijd van de oude pauselijke liturgie. Het hoogtepunt daarin was de Consecratie. Na het uitspreken van Jezus' instellingswoorden hief de priester de Hostie en de Kelk omhoog. Dit was het moment waarop het Offer van Christus geschiedde. Het ene kruisoffer van toen vond door de consecratie weer plaats, maar dan onder sacramentele gedaanten.

f. Offermaal
Het maaltijdgedeelte werd ingezet door het Pater Noster (Onze Vader). Daarna volgde broodbreking, waarbij een klein deel van de grote hostie in de kelk wordt geworpen. Hierbij klonk het gezang Agnus Dei ('Lam Gods, dat wegneemt de zonden de wereld, ontferm u over ons …'). Het volgende onderdeel was een vredesgebed. Dan bad de priester een reeks gebeden die hem moesten voorbereiden op de Communie. Vlak voor zijn communie bad hij driemaal: 'Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mijn komt, maar spreek en mijn ziel zal gezond worden.' Terwijl hij aanstalten maakte om de gebroken hostie tot zich te nemen, zei hij: 'Lichaam van Christus beware mijn ziel tot in het eeuwige leven.' Hetzelfde deed hij bij de Kelk. Hierna gaf de priester zijn assistenten de hostie en daarna de gelovigen. Maar eerst moest er een schuldbelijdenis worden opgezegd. Alleen de priester 'communiceerde' onder twee gedaanten; de gelovigen dronken nooit uit de kelk. 

g. Wegzending
Aangekondigd werd dat de Mis ten einde liep. Eerst werd nog een dankgebed uitgesproken. Daarna zei de priester tegen het volk Ite, missa est, dat zoiets betekent als 'Gaat, dit is de zending'. Dat betekende dat de gelovigen werden weggezonden om te verkondigen wat zojuist gevierd was. Dan ging de priester voor het altaar staan, boog licht voorover en bad opnieuw tot de Heilige Drie-eenheid voor de aanvaarding van het Misoffer. Pas daarna zegende de priester het volk in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Merkwaardigerwijs was dit niet het allerlaatste onderdeel. Er volgde dan nog een lezing en wel de Proloog van het Evangelie van Johannes.