Voor Eer en Deugd' was een in 1904 in Rolduc door kapelaan J. Bemelmans gestichte vereniging ter bestrijding van het zedenbederf. De vereniging kreeg al spoedig na de oprichting afdelingen in heel Nederland. Na 1960 stierf de vereniging een zachte dood. Nog enkele fanfares, ooit begonnen als subverenigingen van Voor Eer en Deugd, dragen de naam.

Doelstellingen
Volgens de statuten had de Vereniging voor Eer en Deugd een tweeledig doel. Het eerste doel was "eigen heiliging en versterking van den eigen wil in het trouw nakomen der verplichtingen, die God in zake van reinheid aan ieder volgens zijn levensstaat heeft opgelegd". In de tweede plaats streefde de Vereniging naar "de bevordering der reinheid van zeden en de bestrijding der onzedelijkheid, zoowel in de geheele samenleving in het algemeen, als meer in het bijzonder in ieders kring van huisgenooten, of medewerkenden, of ondergeschikten". Tot het bereiken van deze doelstellingen werd zedelijk gedrag allereerst onder de eigen leden krachtig gestimuleerd. Het lidmaatschap van deze vereniging werd door zowel het episcopaat als door goed katholieke ouders krachtig gestimuleerd. Waren leden van de Vereniging uitingen van onzedelijk gedrag bij hun medeleden op het spoor, dan kon in het uiterste geval uitstoting uit de Vereniging volgen. Een schande die men zichzelf het liefst bespaarde.

Rijke Roomse Leven
De oprichting van de Vereniging voor Eer en Deugd paste in het herwonnen zelfvertrouwen van de Nederlandse katholieken na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Er was katholiek onderwijs ontstaan, en tal van verenigingen met een katholieke identiteit. Die periode waarin het katholiek volksdeel groeide, en zich steeds zelfverzekerder in het openbaar als katholiek manifesteerde, wordt wel het Rijke Roomse Leven genoemd.

Vormen van onzedelijk gedrag
Een van de voornaamste zorgen – als het ging om dreigend zedenbederf – was het contact tussen jongelingen van het andere geslacht. Dit contact moest te allen tijde worden vermeden. Daartoe was het onderwijs, maar ook bijvoorbeeld het verenigingsleven, strikt gescheiden. Voor wat betreft de sportverenigingen werd het geven van gymnastiekdemonstraties door meisjes opgevat als een ernstige bedreiging van de zedelijkheid. Deze mochten uitsluitend gegeven worden achter gesloten deuren en voor een uitsluitend uit meisjes en vrouwen bestaand publiek. De Vereniging voor Eer en Deugd bevorderde ook het dragen van zedelijke kleding. Voor meisjes van ouder dan tien jaar bestond deze uit een tot de hals gesloten blouse, die tevens de armen tot over de ellebogen moest bedekken. De rok moest reiken tot onder de knieën en daaronder moesten niet-doorschijnende kousen worden gedragen die tot op de knieën kwamen. Vanzelfsprekend verzette de Vereniging zich ook tegen gemengd dansen, en feitelijk tegen dansen überhaupt. Ook het kamperen werd de leden van de Vereniging ten stelligste ontraden.

Vergaderingen
Tijdens de vergaderingen van het bestuur van een lokale afdeling Voor Eer en Deugd konden de vergaderden verslag uit brengen over hun kennis van het onzedelijk gedrag van hun leden. Had men twee leden van het andere geslacht met elkaar zien praten, dan kon dat al reden zijn voor uitsluiting uit de vereniging. Ernstiger vergrijpen als het bezoeken van een bioscoop, of een herberg van slechte faam of een danslokaal werden met onmiddellijk royement bestraft.

Tijdschriften
De Vereniging gaf twee tijdschriften uit. Voor de volwassenen was er het maandblad Mannenadel en Vrouweneer, voor jonge leden het blad Voor Eer en Deugd. Beide periodieken dienden om de leden te doordringen van de voorschriften die tot een zedelijk en betamelijk leven leiden. Vooral de regels met betrekking tot kleding werden steevast behandeld. In Mannenadel werd ook regelmatig gewaarschuwd voor onzedelijk reclamedrukwerk, dat vernietigd en verdelgd diende te worden, voordat het onder ogen kwam van jeugdige huisgenoten.

Clublied
De Vereniging hadden ook een eigen lied, dat aan duidelijkheid weinig te wensen overliet:

Wij hebben thans, Moeder, onz' deugd U gewijd,

Onz' eer aan Uw eere verbonden;

Uw vaandel is 't onze in den heiligen strijd,

Den strijd tegen oneer en zonden.

Wanneer in gevaar Gij, o Moeder, ons ziet, [bis]

Verlaat, o verlaat Uwe zonen dan niet! [bis]

[ ]

De helletrawanten, met beeld en geschrift,

Verbreiden de zond' en de schande;

Maar in uwen naam op onz' schilden gegrift,

En met uwe wapens in hande,

Rijst ons de triumf in het blijde verschiet, [bis]

Want U, Koningin, overwinnen zij niet. [bis]