Aan de rand van de hel, in het 'voorgeborchte der kinderen', zo meenden katholieken in vroeger tijd, zouden de zielen van gestorven ongedoopte kinderen verblijven. De Kerk heeft het bestaan van het voorgeborchte nooit bevestigd, maar de mogelijkheid in de kerkgeschiedenis vaak opengehouden. Omdat de kerk geen definitieve uitspraak over het lot der ongedoopt gestorven kinderen heeft gedaan, bleef het beeld van het voorgeborchte in de geloofstraditie toch bestaan.

Limbus 
Het Latijnse woord 'Limbus' betekent zoveel als 'rand' of 'zoom'. Volgens een in katholieke kring vroeger wijdverbreide opvatting zou ook de Hel een 'rand' gekend hebben, waarin zielen verkeerden. Deze 'hellerand' was in het Duits beter bekend als 'Vorhoelle' ('voorhel'), en in het Nederlands als 'voorgeborchte'. De Limbus zou uit twee delen bestaan: de Limbus Patrum ofwel het voorgeborchte der vaderen en de Limbus Puerorum, het voorgeborchte der kinderen.

Voorgeborchte der vaderen
In de Limbus Patrum verbleven de zielen van de Heiligen van het Oude Verbond tot het moment van de Verrijzenis van Christus, wachtend op zijn intrede in de Hemel. Als in het Credo beleden wordt dat Christus 'nedergedaald is ter helle', wordt deze 'voorhel der vaderen' bedoeld.

Voorgeborchte der kinderen
In het voorgeborchte der kinderen, zo leerden indertijd vele katholieke theologen, zouden de zielen van gestorven ongedoopte kinderen verblijven. Deze kinderen werden beschouwd te zijn overleden in staat van erfzonde, zonder dat een persoonlijke, actuele zonde hen had bezoedeld. De toestand van deze kinderen, en alle personen met een vergelijkbare status, verblijvend in de voorhel, werd gedacht als een staat van natuurlijk geluk, niet verstoord door enige droefenis om het verlies van hemelse glorie.

Inspiratie voor kunstenaars
Het leerstuk van het voorgeborchte heeft door de eeuwen tal van kunstenaars en schrijvers geïnspireerd. Dante beschrijft in zijn Goddelijke komedie de limbus als de eerste kring van de hel, bewoond door ongedoopte kinderen en deugdzame heidenen die voor het christendom geboren zijn: lieden als Homerus, Ovidius, Socrates en Plato.

Onderzoek Internationale Theologencommissie
De Internationale Theologencommissie, het belangrijkste theologische adviesorgaan van de Romeinse Curie, heeft op aandringen van paus Johannes Paulus II en zijn opvolger Benedictus XVI onderzoek naar het leerstuk van het voorgeborchte verricht. Op 20 april 2007 werd het onderzoeksrapport met toestemming van de paus gepubliceerd. De commissie concludeert dat de idee van het voorgeborchte zonder theologische problemen kan worden losgelaten. In 1984 verwierp Benedictus XVI als kardinaal Joseph Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, in een 'persoonlijke opvatting' de 'hypothese' van het bestaan van het voorgeborchte reeds.

Reddende kracht van Christus
De conclusies van de commissie betekenen volgens theoloog en commissielid Bruno Forte geen wijziging van de leer over de erfzonde. “De erfzonde tekent werkelijk de zwakheid van de menselijke natuur” en het doopsel is noodzakelijk om dat merkteken te verwijderen. Maar in het geval van een kind dat buiten zijn wil om niet gedoopt is, “zou moeten blijken dat de reddende kracht van Christus prevaleert boven de macht van de zonde”.

Kerkleer en geloofstraditie
Het concept van het voorgeborchte heeft nooit echt onderdeel uitgemaakt van de officiele leer van de Kerk, al werd het bestaan ervan doorgaans niet uitgesloten. Minstens eenmaal, in 418, werd het bestaan ervan wel expliciet ontkend. Toch zijn de leden van de theologencommissie op hun hoede. Zij zeggen “niet te willen breken met de grote geloofstraditie”, maar slechts “het gebruik van beelden en metaforen te willen verwijderen” die niet overeenstemmen met “de rijkdom van de boodschap van hoop die ons door Jezus Christus is gebracht”. Hun voorzichtig optreden is goed te begrijpen, omdat de limbus der kinderen in de voorstelling van veel katholieken in het verleden een aanzienlijke rol heeft gespeeld. Nadere uitleg van de kwestie maakt dat inzichtelijk.

Het probleem der ongedoopt gestorven kinderen
Het beeld van de limbus puerorum neemt in de geloofstraditie een niet onaanzienlijke plaats in, omdat het steeds in een belangrijke behoefte heeft voorzien. De kerk benadrukt dat voor het bereiken van het heil het Doopsel een noodzakelijkheid is, en leert tevens dat na het overlijden van een persoon niet meer gedoopt kan worden. Daarmee is een probleem gegeven: wat moet er worden van kinderen die kort voor, tijdens of kort na de geboorte overlijden en niet gedoopt kunnen worden? Zij kennen wel de erfzonde, maar hebben nooit zelf kunnen zondigen. Is hun plaats nu in de hemel, in de hel, of ergens er tussenin?

De kerk in de eerste eeuwen
In de vroege kerk schijnt de consensus te zijn geweest, dat ongedoopt gestorven kinderen de glorie van het hemelrijk niet konden aanschouwen, maar van de andere kant ook geen persoonlijke zonde hadden begaan, en dus ook niet gestraft konden worden als gewone verdoemde zondaars. Het bestaan van een speciale plaats waar ongedoopte kinderen verbleven zonder als echte zondaars te worden gestraft, lag voor de hand. Een Limbus voor kinderen schijnt in de eerste eeuwen van de kerk ook werkelijk breed verondersteld te zijn geweest.

Augustinus 
Tegen de geldende consensus kwam Aurelius Augustinus (354-430) in het geweer. Tijdens de bestrijding van de ketterij van Pelagius wist hij de Synode van Carthago er van te overtuigen, het bestaan van de limbus der kinderen te ontkennen. In het jaar 418 oordeelde de Synode, dat wie beweert dat er in het hiernamaals een plaats is waar “kleine kinderen zalig leven, die zonder doop uit dit leven zijn weggenomen” en die zonder het bestaan van een dergelijke plaats “niet in het hemelrijk, dat het eeuwige leven is, zouden kunnen binnentreden” vervloekt is (“met het anathema belast”).

Een wrede opvatting
Augustinus meende, tegen de tot dan toe geldende opvatting in, dat ongedoopte kinderen wel degelijk deel hadden aan het lijden waartoe vervloekte zondaars in de hel waren veroordeeld. Augustinus maakte school. Tegen zijn in wezen wrede opvatting groeide pas in de middeleeuwen een krachtig verzet.

Thomas contra Augustinus
Het was uiteindelijk een andere grote kerkvader, Thomas van Aquino (1225-1274), die definitief met de opvatting van Augustinus brak. Thomas nam het bestaan aan van een limbus, waarin ongedoopte kinderen niet alleen de straf der verdoemden ontgaan, maar zelfs een zeker geluk genieten. Het ging daarbij om het geluk dat een ziel bereikt door de kennis en liefde van God, zoals die in de natuurlijke staat mogelijk zijn. Op deze visie van Thomas steunt de hele verdere geloofstraditie van de limbus der kinderen.

Verschillende graden van straffen
De limbus-doctrine van Thomas kon zich ontwikkelen tegen de achtergrond van een door paus Innocentius III (1198-1216) geïntroduceerde nieuwe opvatting over de redding. Hij leerde dat wie bij sterven alleen de last van de erfzonde meedraagt en niet die van andere zonden, 'slechts' gestraft wordt met het niet aanschouwen van God. Diegenen wacht niet de straf van het vuur ofwel de verdoeming, expliciteert Innocentius. Daarop voortbouwend spreekt het tweede concilie van Lyon (1274) over verschillende graden van straffen ('disparibus puniendas').

Strijd tegen de 'kinderkwellers'
De visie van Sint Thomas was veel katholieke gelovigen, met name door zorg en smart om hun gestorven kinderen verscheurde ouders, bijzonder welkom. Ook veel theologen volgden in zijn voetspoor. Er waren er echter ook die vasthielden aan de positie van Augustinus. Door hun tegenstanders werden zij, misprijzend, tortores infantium, 'kinderkwellers' genoemd.

Pius VI verdedigt aanhangers limbusleer
De controverse tussen de aanhangers van Augustinus en die van Thomas sleepte zich eeuwenlang voort. De Kerk ging niet over tot een expliciete erkenning van het bestaan van de limbus, al kwam paus Pius VI (1775-1799) daar wel bij in de buurt. In zijn constitutie Auctorem fidei van 1794 lijkt hij het bestaan ervan op zijn minst te impliceren. Hij spreekt zich fel uit tegen wie het voorgeborchte voor kinderen verwerpt als een pelagiaanse fabel. Aanhangers van de leer van de limbus puerorum zijn volgens hem geen ketters.

Verdoemenis zonder hellevuur
Pius VI houdt de mogelijkheid open dat er een toestand in het hiernamaals bestaat waar de zielen van ongedoopte en onschuldige overledenen alleen met de eeuwige teloorgang (poena damni) en niet met het hellevuur (poena ignis) worden bestraft. Hij verwerpt echter de mogelijkheid van een plaats tussen de hel en het Rijk Gods (vagevuur en hemel) in. Geloven dat er een dergelijke tussenhemel bestaat, is volgens de paus wel pelagiaans. Het pelagianisme is de dwaallleer van Pelagius, een Britse theoloog en monnik uit de 4e en 5e eeuw die het bestaan van de Erfzonde bestreed. 

De geloofstraditie breekt niet af
Aangezien de kerk over het lot van ongedoopt gestorven kinderen geen beslissende uitspraak deed, bleef bij veel gelovigen en theologen behoefte bestaan aan een voorstelling als die van het voorgeborchte der kinderen. In de geloofstraditie hield het beeld van de limbus puerorum stand, in sommige streken zelfs tot op de dag van vandaag.

Nogmaals: de reddende kracht van Christus
Verwacht mag worden, dat de thans werkzame theologencommissie niet alleen de voorstelling van het voorgeborchte der kinderen naar het rijk der fabelen zal verwijzen, maar ook zal aandringen op een kerkelijke uitspraak over het lot der ongedoopt overleden kinderen. Deze opvatting zou idealiter zowel recht moeten doen aan de christelijke leer zowel als aan de begrijpelijke zorg die ouders voor het zieleheil van hun kroost koesteren. Een idee van hoe een dergelijke uitspraak zou kunnen luiden, gaf commisielid Forte met zijn reeds aangehaalde uitspraak: in het geval van een gestorven kind dat buiten zijn wil om niet gedoopt werd, zou niet de erfzonde voor zijn lot bepalend moeten zijn, maar “zou moeten blijken dat de reddende kracht van Christus prevaleert”.