Vicarius foraneus is de Latijnse kerkjuridische term voor deken. Een deken is een priester die aan het hoofd staat van een dekenaat, een groepering van meerdere naburige parochies in een bisdom.

Namens de bisschop
De officiële kerkrechtelijke term voor een deken als hoofd van een dekenaat is vicarius foraneus. Het Latijnse zelfstandige naamwoord vicarius betekent 'plaatsbekleder'; het bijvoeglijk naamwoord foraneus is afgeleid van het bijwoord foras, dat 'buiten' betekent (het Engelse foreign is daaraan ontleend). Een vicarius foraneus betekent oorspronkelijk een geestelijke die het gezag van de bisschop buiten de bisschopsstad vertegenwoordigt.

Dekenaat
In de Codex Iuris Canonici van 1983, het wetboek van de Katholieke Kerk, gaan de canones 553-555 over de vicarius foraneus. De definiërende paragraaf, c.553 § 1 luidt: “Een vicarius foraneus, die ook wel deken of aartspriester of ook anders wordt genoemd, is een priester die aan het hoofd van een dekanaat gesteld wordt.” In de officiële vertaling staat 'dekanaat' in plaats van 'dekenaat'. Bedoeld is wel 'dekenaat'. Volgens canon 374 § 2 is een dekenaat (vicariatus foraneus) een “bijzonder groepering” waarin “meerdere naburige parochies” binnen een diocees kunnen worden verbonden “om de pastorale zorg door gemeenschappelijk handelen te behartigen”.

Pastoor
Een deken is dus altijd iemand die de priesterwijding heeft ontvangen. Hij wordt benoemd door de diocesane bisschop. Het is niet noodzakelijk dat een deken een pastoor is, in de praktijk is dat meestal wel het geval. De bisschop kan iedere priester uitkiezen die hij “gezien de omstandigheden van plaats en tijd geschikt acht”. Wel dient hij eerst de priesters die in het betreffende dekenaat werkzaam zijn te raadplegen. Hoewel een deken hoger in rang staat dan een pastoor kan hij geen macht over de pastoor uitoefenen. In die zin staat zowel de pastoor als de deken rechtstreeks onder de diocesane bisschop. Als er een goede reden is kan de bisschop “een deken vrij uit zijn ambt verwijderen” (c. 554 § 3).

Rechten en plichten
Een deken heeft zowel het recht als de plicht om

  • “de gemeenschappelijke pastorale activiteit in het dekanaat te bevorderen en te coördineren”;
  • “ervoor te zorgen dat de clerici van zijn district een leven leiden in overeenstemming met hun eigen staat en dat zij zorgvuldig aan hun plichten voldoen”;
  • “ervoor te zorgen dat de religieuze diensten volgens de voorschriften van de heilige liturgie gecelebreerd worden, dat de schoonheid en de luister van de kerken en van de gewijde gebruiksvoorwerpen (…) zorgvuldig in stand worden gehouden” (c. 555 § 1).

Boeken en goederen
Naast aandacht voor de liturgische tucht is de deken speciaal verantwoordelijk voor de kerkelijke administratie en goederenbeheer. Hij dient erop toe te zien dat de parochieboeken, bijvoorbeeld het doopregister, op de juiste wijze worden bijgehouden en goed worden bewaard. Ook dient hij te controleren of de kerkelijke bezittingen met zorg worden beheerd en of de pastorie, de ambtswoning van de parochiepriester(s), goed onderhouden wordt. Als er een geestelijke overlijdt dan is het de taak van de deken ervoor te zorgen dat er geen kostbaarheden die het bezit zijn van de Kerk verloren gaan of weggenomen worden.

Nascholing
Met betrekking tot de geestelijken in het dekenaat dient de deken erover te waken dat zij geregeld deelnemen aan bijeenkomsten die de nascholing inzake de gewijde wetenschappen en pastorale methoden betreffen, bijvoorbeeld lezingen en conferenties. Priesters hebben namelijk de plicht om zich blijvend te laten vormen, zowel intellectueel, pastoraal en spiritueel.

Zieke clerici
Van de deken wordt verwacht dat hij erop toeziet dat de ernstig zieke geestelijken van zijn district “niet verstoken blijven van geestelijke en materiële bijstand”. Ook is het aan hem ervoor te zorgen dat overleden priesters en diakens van het dekenaat een waardige uitvaartmis krijgen.Vicarius foraneus’ is de Latijnse kerkjuridische term voor deken. Een deken is een priester die aan het hoofd staat van een dekenaat, een groepering van meerdere naburige parochies in een bisdom.